1D overzicht Taalkundig ontleden (alleen theorie)

Overzicht taalkundig ontleden
Woordsoorten

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Overzicht taalkundig ontleden
Woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoord (WW)
- Je kunt het doen (fietsen, slapen, schrijven)
- Er kan iets gebeuren (sneeuwen, regenen, hagelen)
- Iemand kan iets zijn (zijn, worden, lijken)
- Kunnen er veel van in de zin staan!
Wie zou dat gedaan kunnen hebben? 

Slide 2 - Tekstslide

Lidwoorden                                                  de, het, een
Hoort altijd bij een ZN dat erachter staat!

 
= Bepaald lidwoord
= blw
- de + het
Onbepaald lidwoord
= olw
- een
- als je het kunt uitspreken als 'n 
Er kan maar een iemand de winnaar zijn.
Is het een vogel of een vliegtuig?

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (ZN)
Namen van zelfstandigheden


- Je kunt er een lidwoord voor zetten
- Je kunt er meestal enkelvoud of meervoud van maken
- Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken

- Bijna alles met een hoofdletter is een ZN

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (BN)
Zegt iets over een ZN


- Staat direct vóór een ZN.                   
Het grote huis.
OF
- Staat als een naamwoordelijk deel van het gezegde
Hij is altijd erg vervelend.
Tip!
Denk er een ZN achter. Lukt dat? Dan is het een BN!

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetsel (VZ)
Woordjes die je vóór een LW en een ZN kunt zetten.


VZ
vanwege
tijdens
voor
door  
over            ...
LW
de
het
een
ZN
feest
dokter
kast
vriend
kooi            ...
+
+
!'te' voor een ww is altijd een VZ (Ik heb al een tijdje niets meer te eten.)

Slide 6 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (PSV)
Duidt iets of iemand aan. Zorgt voor variatie in woorden.


ik
hen
jij
hem
we
zij
wij
ons
je
Het konijn is vandaag doodgegaan, ook al leek het zo gezond.
Twijfel je of het een PSV is? Vervang het door een naam! Kan dat? PSV!

Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
(Mauro) heeft heel goed zijn best gedaan vandaag. 
mij
hij
jullie
het
u
ze

Slide 7 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (BZV)
Staat altijd vóór het woord waar het bij hoort (vaak een ZN)!
Iets is van iemand.



Het boek is van mij. --> PSV
Het is mijn boek. --> BZV


hun
zijn
jouw
mijn
jullie
haar
uw
onze
je
Heb je tijdens onze vakantie mijn cadeau aan haar vriend gegeven?

Slide 8 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (AV)
Staat altijd vóór het woord waar het bij hoort (vaak een ZN)!
Staat vaak in de plaats van een LW.

dergelijk
dergelijke
die
deze
dat
dit
dezelfde
zulk
zulke
                                     Deze mensen hebben altijd zulke kleren aan.
                                         av        zn                                        av         zn 
zo'n

Slide 9 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord (VRV)
De vier VRV's: wie, wat, welk(e), wat voor (een)
- Staat vooraan een vraagzin.                   
  Welke boeken neem je mee naar school vandaag?
OF
- Je kunt ze vooraan een vraagzin zetten
   Kun je mij vertellen wat voor telefoon jij hebt?
   > Wat voor telefoon heb jij?

Slide 10 - Tekstslide

Telwoord (TW)
Geven een aantal of rangorde (volgorde) aan

veel, weinig, zes, zeven, acht, milioen, verscheidene, alle, ...
eerste, laatste, middelste, zoveelste, hoeveelste
hoofdtelwoord (HTW)
rangtelwoord (RTW)

Slide 11 - Tekstslide

Alles op een rijtje....
1. Werkwoorden                                 (WW)
2. Lidwoorden                         (OLW-BLW)
3. Zelfstandig naamwoord              (ZN)
4. Bijvoeglijk naamwoord                (BN)
5. Voorzetsel                                          (VZ)
6. Persoonlijk voornaamwoord    (PSV)
7. Bezittelijk voornaamwoord     (BZV)
8. Aanwijzend voornaamwoord     (AV)
9. Vragend voornaamwoord      (VRV)
10. Telwoord                            (HTW-RTW)

Slide 12 - Tekstslide