In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Herhaling Present
Present simple
Present continuous
Slide 1 - Tekstslide
Present simple
De present simple is de tegenwoordige tijd.
Ik loop naar school elke dag - I walk to school every day
Slide 2 - Tekstslide
Present simple, Hoe maak ik die?
I/you/we/they krijgen het infinitief van een werkwoord.
He/she/it krijgen het infinitief van een werkwoord +s
Infinitief: work
infinitief +s: works
Slide 3 - Tekstslide
Present simple
I work at the snackbar
She drinks water every day (de +s komt door de shit regel)
He hates coffee (de +s komt door de shit regel)
They drive a car
Slide 4 - Tekstslide
De Present continuous
De present continuous gebruiken we om aan te geven dat iets nu gebeurd.
Slide 5 - Tekstslide
De Present continuous, hoe maken we die?
persoonlijk De vorm van to be: werkwoord +ing
voornaamwoord
I am working
you/they/we are driving
He/she/it is singing
Slide 6 - Tekstslide
(vanaf hier beginnen de opdrachten) Sleep oefening
Sleep zometeen de juiste onderdelen van de grammatica bij de present simple -of continuous. Je sleept de 4 opties bij de juiste vorm van de grammatica
Slide 7 - Tekstslide
Present simple
Present continuous
Shit regel
I/you/we/they = infinitief
werkwoord met -ing
De vormen van to be: am/are/is
Slide 8 - Sleepvraag
Vragen
Je krijg nu een aantal meerkeuze -en openvragen. Let op dat je bij de openvragen volledige zinnen moet schrijven. Denk hierbij aan hoofdletters en punten.
Slide 9 - Tekstslide
(present simple) He ____ (walk) to school every day. Maak deze zin af. (schrijf de hele zin uit)
Slide 10 - Open vraag
(present continuous) Johny _____ (make) a movie with his friends. (schrijf helemaal uit.)
Slide 11 - Open vraag
Welke zin is juist?
A
They are bake cookies.
B
They're bakeing cookies.
C
They are baking cookies.
D
They're bake cookies.
Slide 12 - Quizvraag
Welke zin is juist?
A
He rides him bike to school every day.
B
He rides his bike to school every day.
C
He ride his bike to school every day.
D
He ride him bike to school every day.
Slide 13 - Quizvraag
Welke zin is in de present continuous?
A
I am working at the Praxis
B
They work at the Praxis
C
She works at the Praxis
D
Michelle is work at the Praxis
Slide 14 - Quizvraag
Welke zin staat in de present continuous
A
She is typing a report.
B
She's type a report
C
She types a report
D
She type a report
Slide 15 - Quizvraag
He makes a cake. (verander deze zin naar de present continous).
Slide 16 - Open vraag
She drives a car. Deze zin staat in de?
A
present continuous
B
present simple
Slide 17 - Quizvraag
https:
Slide 18 - Link
https:
Slide 19 - Link
Welke ontkennende zin staat in de present simple?
A
I not work at a bank.
B
I works not at a bank.
C
I don't work at a bank.
D
I doesn't work at a bank.
Slide 20 - Quizvraag
Welke ontkennende zin staat in de present simple?
A
She walks not with her dog.
B
She not walks with her dog.
C
She doesnt walk with her dog.
D
She walk doesnt with her dog.
Slide 21 - Quizvraag
I like to play Fortnite. Maak deze zin ontkennend (not)
Slide 22 - Open vraag
Staat deze zin in de present simple of de present continuous en waarom? He is drinking a cup of tea at this moment.
A
Present continuous
B
Present simple
C
Omdat het een gewoonte/ feit of regelmatige gebeurtenis is.
D
Omdat hij dat nu aan het doen is.
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het signaalwoord? She usually ___ (walk) to school.
Slide 24 - Open vraag
Present Simple or Continuous? She usually ___ (walk) to school.
Slide 25 - Open vraag
wat is het signaalwoord? ... your cat always ..... (eat) this much?
Slide 26 - Open vraag
Present Simple / Continuous: ... your cat always....(eat) this much?
Slide 27 - Open vraag
wat is het signaalwoord? Look! He ___ (leave) the house.
Slide 28 - Open vraag
Present Simple or Continuous? Look! He ___ (leave) the house.
Slide 29 - Open vraag
Wat is het signaalwoord? My dad ... (work) tonight.
Slide 30 - Open vraag
Look! He _______ (leave) the house.
A
leaves
B
is leaving
Slide 31 - Quizvraag
She usually __________ (walk) to school.
A
walks
B
is walking
Slide 32 - Quizvraag
Every Sunday we _______ (go) to see my grandparents.
A
go
B
are going
Slide 33 - Quizvraag
We _________ (play) Monopoly at the moment.
A
play
B
are playing
Slide 34 - Quizvraag
__________ (he / watch) the news regularly?
A
Does he watch
B
Is he watching
Slide 35 - Quizvraag
The school bag ________ (be) very heavy.
A
is
B
is being
Slide 36 - Quizvraag
You usually _________ (arrive) late.
A
arrive
B
are arriving
Slide 37 - Quizvraag
I ________ (not / work) tonight.
A
don't work
B
am not working
Slide 38 - Quizvraag
Julie ________ (sleep) right now.
A
sleeps
B
is sleeping
Slide 39 - Quizvraag
Don't forget to take your umbrella. It ______ (rain) .
A
rains
B
is going to rain
Slide 40 - Quizvraag
present simple
Present continuous
1. She is working right now.
2. She bakes cookies in her oven.
3. They show her a videoclip.
4. He is drawing a picture
Slide 41 - Sleepvraag
Staat deze zin in de present simple of present continuous en waarom? "He walks to school every morning".
A
Present simple.
B
Present continues.
C
Omdat het een gewoonte/ feit of regelmatige gebeurtenis is.
D
Omdat hij dat nu aan het doen is.
Slide 42 - Quizvraag
Staat deze zin in de present simple of de present continuous en waarom? "She is talking to her grandmother right now".
A
Present simple.
B
Present continues.
C
Omdat het een gewoonte/ feit of regelmatige gebeurtenis is.
D
omdat ze dat nu aan het doen is.
Slide 43 - Quizvraag
Staat deze zin in de present simple of de present continuous en waarom? "His father wakes him up every morning".
A
Present simple.
B
Present continues.
C
Omdat het een gewoonte/ feit of regelmatige gebeurtenis is.
D
Omdat hij dat nu aan het doen is.
Slide 44 - Quizvraag
Staat deze zin in de present simple of de present continuous en waarom? "Her mother makes her a cup of tea every morning".
A
Present simple.
B
Present continues.
C
Omdat het een gewoonte/ feit of regelmatige gebeurtenis is.
D
Omdat zij dat nu aan het doen is.
Slide 45 - Quizvraag
Beheers je de grammatica van de present simple/continuous nu beter?