Simple present altijd, nooit of regelmatig I often watch TV
Present continuous nu bezig of aan de gang He’s watching TV
Simple past een moment in het verleden We got home at ten
Past continuous toen aan de gang She was reading when I saw her
Present perfect toen tot en met nu They have lived here for six years
Pres. Perfect cont. toen tot en met nu + nadruk I’ve been waiting for one hour
Past perfect toen tot en met toen We had lived there for five years in 2000
Future van plan zijn We’re eating out this evening
Future van plan zijn We’re going to eat out this evening
Future toekomst We will/shall arrive there at 8