BS 1 zintuigen BS 2: het oog

In het vorige plaatje zie je 2x het oog getekend. Welk plaatje A of B is het oog ontspannen en is het voorwerp dan dichtbij of veraf
A
Plaatje A en voorwerp is dan ver weg
B
Plaatje A en voorwerp is dan dichtbij
C
Plaatje B en voorwerp is dan ver weg
D
Plaatje B en voorwerp is dan dichtbij
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

In het vorige plaatje zie je 2x het oog getekend. Welk plaatje A of B is het oog ontspannen en is het voorwerp dan dichtbij of veraf
A
Plaatje A en voorwerp is dan ver weg
B
Plaatje A en voorwerp is dan dichtbij
C
Plaatje B en voorwerp is dan ver weg
D
Plaatje B en voorwerp is dan dichtbij

Slide 1 - Quizvraag

Slide 2 - Tekstslide

Bij wie hebben de reukzintuigcellen de laagste prikkeldrempel voor geur?

A
Hond
B
Mens

Slide 3 - Quizvraag

Is de prikkeldrempel bij gewenning hoger of lager geworden?
A
hoger
B
lager

Slide 4 - Quizvraag

Zet in de juiste volgorde:
1
2
3
4
5
6
Prikkel
Receptor
Impuls
Hersenen
Impuls
Effector

Slide 5 - Sleepvraag

Een sterkere prikkel leidt tot
A
verhoging impulssterkte
B
verhoging impulsfrequentie
C
antwoord A en B beide

Slide 6 - Quizvraag

We kunnen harde en zachte geluiden van dezelfde toonhoogte van elkaar onderscheiden. Dit zou kunnen komen doordat
A
de geleidingssnelheid voor harde en zachte geluiden verschillend is
B
de impulsen van beide oren niet gelijktijdig de hersenen bereiken
C
de sterkte van de impulsen in de gehoorzenuwen kan variëren
D
de impulsfrequentie in de gehoorzenuwen kan variëren

Slide 7 - Quizvraag

Je springt in een zwembad met koud water. Na een tijdje voel je niet meer dat het koud is, hoe komt dit?
A
Dit komt door adaptatie, de impulsfrequentie neemt af
B
De prikkeldrempel wordt lager
C
De prikkeldrempel wordt hoger
D
A en C zijn beide juist

Slide 8 - Quizvraag

Het oog:

Adequate prikkel => licht.
zintuig   =>      lichtzintuig
orgaan   =>       het oog

Slide 9 - Tekstslide

Lens
Pupil
Pupil

Hoornvlies

Harde oogvlies
Vaatvlies
Netvlies
Glasachtig lichaam
Oogzenuw
Oogspier

Slide 10 - Sleepvraag


Jill is astronoom. Als zij door een telescoop naar een lichtzwakke ster kijkt, focust zij net even opzij van die ster. Het licht valt dan niet op de gele vlek, maar op het netvlies daarnaast. Door deze truc kan Jill lichtzwakke sterren toch waarnemen.

Wat is de juiste uitleg hiervan?
A
Het licht valt dan meer door de randen van de ooglens, zodat de lichtsterkte minder afneemt
B
Het licht valt op de kegeltjes naast de gele vlek, waardoor zwak licht wordt waargenomen
C
Het licht valt op de rand van de blinde vlek, waar de lichtgevoeligheid optimaal is.
D
Het licht valt op de staafjes buiten de gele vlek, die gevoelig zijn voor lage lichtsterkte

Slide 11 - Quizvraag

Een lichtstraal valt op het oog.

Zet de onderstaande onderdelen van het oog, waar deze lichtstraal achtereenvolgens doorheen gaat, in de juiste volgorde: je kunt ze naar de juiste plaats slepen.

Lens
Hoornvlies
Glasachtig lichaam
Netvlies
Oogkamer

Slide 12 - Sleepvraag

Juist 
Onjuist
Straalvormig lichaam
In het straalvormig lichaam zitten spiertjes.
Vier leerlingen doen een uitspraak over die spiertjes. Bepaal of de uitspraak juist of onjuist is en sleep naar het bijbehorende vak:

Elle: "Die spiertjes regelen de grootte van de pupil."
Joeri: "Die spiertjes regelen de spanning van de lensbanden."
Karlijn: "Die spiertjes spelen een rol bij het accommoderen."
Wolf: “Die spiertjes zijn kringvormig’.”

Slide 13 - Sleepvraag

Peter zit te studeren het is het langzaam donkerder geworden. Hij heeft zijn bureaulamp aangedaan, maar de rest van de kamer is niet verlicht. Plotseling kijkt Peter op van zijn boeken. Zijn ogen accommoderen, maar het lukt niet om de poster ( vier meter) scherp waar te nemen.
Welke gebeurtenissen vinden plaats in de ogen van Peter op het moment dat hij van zijn boeken opkijkt naar de poster
A
Zijn pupillen worden groter en zijn lenzen worden boller.
B
Zijn pupillen worden groter en zijn lenzen worden platter.
C
Zijn pupillen worden kleiner en zijn lenzen worden boller.
D
Zijn pupillen worden kleiner en zijn lenzen worden platter.

Slide 14 - Quizvraag

Bril
De oogafwijking bijziendheid kan ontstaan doordat de oogbol te lang is. Deze afwijking kan worden gecorrigeerd door het gebruik van een bril.
Wat voor glazen moet deze bril bevatten?
A
Positieve glazen, zodat de lichtstralen worden gedivergeerd.
B
Positieve glazen, zodat de lichtstralen worden geconvergeerd.
C
Negatieve glazen, zodat de lichtstralen worden gedivergeerd.
D
Negatieve glazen, zodat de lichtstralen worden geconvergeerd.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de functie van de pupilreflex?
A
De hoeveelheid lichtregelen die op het netvlies valt.
B
Ervoor zorgen dat er steeds een scherp beeld op het netvlies staat.

Slide 16 - Quizvraag

Staafjes
Kegeltjes
waarnemen van kleuren
waarnemen licht-donker
vooral in gele vlek
vooral aan randen netvlies
lage drempelwaarde
hoge drempelwaarde
geschikt voor scherp zien
niet zo geschikt voor scherp zien

Slide 17 - Sleepvraag

Accomoderen is:
A
Reflecteren
B
Absorberen
C
Construeren
D
Scherp stellen

Slide 18 - Quizvraag

Waardoor kun je
diepte zien?
A
Doordat je pupillen groter of kleiner kunnen worden.
B
Doordat je ooglens platter of boller kan worden.
C
Doordat je met je linkeroog een iets ander beeld ziet dan met je rechteroog.
D
Doordat het beeld op je netvlies kleiner, onderste boven en gespiegeld is.

Slide 19 - Quizvraag

Wanneer de oogzenuw van het linkeroog doorgesneden is, wat mis je dan?
A
het linkerdeel van je gezichtsveld
B
het rechterdeel van je gezichtsveld
C
diepte zien

Slide 20 - Quizvraag