Taalcompleet A1 thema 5.9 korte/lange klanken + meervoud

Leerdoelen
Wat leer je vandaag?
1. Ik weet wat een korte klank is. 
2. Ik weet wat een lange klank is.
3. Ik weet hoe ik het meervoud maak in het Nederlands. 
4. Ik weet hoe ik het meervoud maak met een lange klank.
5. Ik weet hoe ik het meervoud maak met een korte klank.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen
Wat leer je vandaag?
1. Ik weet wat een korte klank is. 
2. Ik weet wat een lange klank is.
3. Ik weet hoe ik het meervoud maak in het Nederlands. 
4. Ik weet hoe ik het meervoud maak met een lange klank.
5. Ik weet hoe ik het meervoud maak met een korte klank.

Slide 1 - Tekstslide

Geef een woord met een korte klank.

Slide 2 - Open vraag

Geef een woord met een lange klank.

Slide 3 - Open vraag

Korte en lange klanken
Korte klanken: /a/ --> map      Lange klanken: /aa/ --> aap
                               /e/ --> het                                          /ee/ --> weet
                              /i/ --> pit                                              /ie/ --> dier
                              /o/ --> bot                                           /oo/ --> boot
                              /u/ --> hut                                           /uu/ --> muur
LET OP: luister goed naar het woord kort of lang?
apen, later, huren, ogen, dialoog

Slide 4 - Tekstslide

Is dit een korte of lange klank?
'hoop'
A
Kort
B
Lang

Slide 5 - Quizvraag

Is dit een korte of lange klank?
'klak'
A
kort
B
lang

Slide 6 - Quizvraag

Is dit een korte of lange klank?
'lot'
A
kort
B
lang

Slide 7 - Quizvraag

Welke klank hoor je als eerst?
'muren'
A
kort
B
lang

Slide 8 - Quizvraag

Welke klank hoor je als eerst?
'klikken'
A
kort
B
lang

Slide 9 - Quizvraag

Welke klank hoor je als eerst?
'hakken'
A
kort
B
lang

Slide 10 - Quizvraag

Welke klank hoor je als eerst?
'schaken'
A
kort
B
lang

Slide 11 - Quizvraag

Luister naar de docent:
Welk woord hoor je als eerst?
A
man
B
maan

Slide 12 - Quizvraag

Luister naar de docent:
Welk woord hoor je als eerst?
A
lot
B
loot

Slide 13 - Quizvraag

Luister naar de docent:
Welk woord hoor je als eerst?
A
zit
B
ziet

Slide 14 - Quizvraag

Luister naar de docent:
Welk woord hoor je als eerst?
A
best
B
beest

Slide 15 - Quizvraag

Opdracht: minimale paren
- In tweetallen
- Jullie krijgen allebei een blad
- Een spreekt de woorden in verschillende volgorde uit
- De ander zegt welk woord hij als eerst hoorde
--> Hoeveel heb jij er goed?

+ Maak het meervoud van de woorden en schrijf ze op.
++ Zet de woorden in een zin

Slide 16 - Tekstslide

Meervoud
Lidwoord: de                     het oog --> de ogen
Uitgang: -en/-s                de wang --> de wangen
                                                 de schouder --> de schouders

LET OP:
Bij een lange klank (2 dezelfde klinkers) + medeklinker: een letter weg: 
het oog --> de ogen
Bij een korte klank + medeklinker: een extra letter: de lip --> de lippen 

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het meervoud van:
het oor

Slide 18 - Open vraag

Wat is het meervoud van:
de pil

Slide 19 - Open vraag

Wat is het meervoud van:
de afspraak

Slide 20 - Open vraag

Opdracht
  • Luister naar het fragment
  • Onderstreep de meervouden die je hoort
  • Welke meervouden hebben een korte klank? En welke een lange klank? (Extra: wat is het enkelvoud?)
  • Controleer jouw antwoorden

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat leer je vandaag?
1. Ik weet wat een korte klank is. 
2. Ik weet wat een lange klank is.
3. Ik weet hoe ik het meervoud maak in het Nederlands. 
4. Ik weet hoe ik het meervoud maak met een lange klank.
5. Ik weet hoe ik het meervoud maak met een korte klank.

Slide 22 - Tekstslide