Spelling, blok 3 (klas 2)

Spelling, blok 3 (klas 2)
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling, blok 3 (klas 2)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij vandaag doen? 
  • afspraken en regels
  • terugkoppeling vorige les
  • leerdoelen deze les
  • uitleg theorie
  • zelfstandig huiswerk maken 

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing
2e keer strafwerk
3e keer nablijven
Geen kauwgom of snoep --> nu kan het nog in de prullenbak
We zijn lief tegen elkaar.
Als ik aan het woord ben, zijn jullie stil!

Slide 3 - Tekstslide

Terugkoppeling vorige les 
klankvaste en klankveranderende werkwoorden
 't kofschip  --> stap 1: stam 2: kijk naar de laatste letter van de stam, stap 3: zit de laatste letter van stam in 't kofschip dan schrijf je -te(n). Zit de laatste letter van de stam niet in  't kofschip? dan schrijf je -de(n)

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen 
Na deze les: 
  • weet je hoe je werkwoorden in verschillende vormen spelt;
  • weet je wanneer je hoofdletters en wanneer je kleine letters moet schrijven.

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordsvormen
In sommige zinnen staan meerdere persoonsvormen. Je weet dat je de persoonsvorm kunt vinden met de tijdproef. Dit werkt ook als er meerdere persoonsvormen in een zin staan. De werkwoorden die niet veranderen, zijn geen persoonsvorm.
Bijvoorbeeld: 
De ballonnen, die we hadden opgehangen, zagen er feestelijk uit.
De ballonnen, die we hebben opgehangen, zien er feestelijk uit.

Slide 6 - Tekstslide

Hoeveel persoonsvormen staan in de volgende zin?
Vorig jaar won Niels de wedstrijd.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 7 - Quizvraag

Wat is/zijn de persoonsvorm(en) in de volgende zin?
De drukke zakenman gaat altijd zwemmen.
A
gaat
B
altijd
C
gaat zwemmen

Slide 8 - Quizvraag

Voltooid deelwoord 
Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-, maar kan ook beginnen met be-, -her, ver- of ont-. 
Met een voltooid deelwoord wordt aangegeven dat iets al gebeurd is.

Slide 9 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Je hebt geleerd dat je het voltooid deelwoord kunt gebruiken als bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoorbeeld: 
De kat is uit de tuin verjaagd –> de verjaagde kat.
Je schrijft het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk.

Slide 10 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord (2)
Als je woorden met een korte klank aan het einde van de klankgroep langer maakt, dan komt er een medeklinker bij. Dit geldt ook voor het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoorbeeld: 
Mijn oma heeft de planten verpot –> de verpotte planten.
Bij woorden met een lange klank aan het einde van een klankgroep, haal je een klinker weg als je ze schrijft. Dit geldt ook voor het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoorbeeld: 
De plantjes in de schaduw zijn vergaan –> de vergane plantjes.

Slide 11 - Tekstslide

Klik de goede bijvoeglijke vorm aan.
Het (verwateren) contact.
A
verwateren
B
verwaterde

Slide 12 - Quizvraag

Hoofdletters en kleine letters
Je gebruikt hoofdletters  aan het begin van een zin. 
Ik maak elke dag mijn huiswerk direct als ik thuiskom.
Maar let op: 
’s Avonds ben ik moe.
’t Is echt heel regenachtig.En:
25% van de klas heeft een onvoldoende.
1.450 euro is opgehaald voor het goede doel.


Slide 13 - Tekstslide

Je gebruikt hoofdletters bij namen van personen
Murat, mevrouw Donze. 

Slide 14 - Tekstslide

Je gebruikt hoofdletters bij rivieren, streken en plaatsen
IJssel, Zuid-Holland, Steenbergen. 

Slide 15 - Tekstslide

Je gebruikt hoofdletters bij bevolkingsgroepen
Romeinen, Duitsers 

Slide 16 - Tekstslide

Je gebruikt hoofdletters bij goede doelen, bedrijven en instellingen
Rode Kruis, Rabobank, Artis 

Slide 17 - Tekstslide

Je gebruikt hoofdletters bij merken en titels
Gazelle, Calvé.

Slide 18 - Tekstslide

Je gebruikt hoofdletters bij feestdagen en heilige personen/zaken
Valentijnsdag, Nieuwjaar, Boeddha, de Bijbel

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer gebruik je hoofdletters?
A
bij diersoorten, maanden
B
weekdagen
C
namen
D
aan het begin van een zin, plaatsnamen, namen van personen, rivieren, bij namen van bedrijven, namen van feestdagen, boektitels.

Slide 20 - Quizvraag

Is de zin goed of fout geschreven?
Lust je nog een glaasje Rivella?
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quizvraag

Is de zin goed of fout geschreven?
Mijn opa is trots op zijn nieuwe volvo.
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

Is de zin goed of fout geschreven?
wij gaan in september naar zuid-duitsland om daar het zwarte woud te verkennen.
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quizvraag

Is de zin goed of fout geschreven?
8 procent van de leerlingen wilde niet mee naar het Rijksmuseum.
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quizvraag

Aan de slag! 

  • Je gaat zelfstandig spelling van blok 3 maken.  

Slide 25 - Tekstslide