In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Leesvaardigheid
Slide 1 - Tekstslide
De quiz bestaat uit:
Ronde 1. begrippen
Ronde 2. tekstdoelen en tekstsoorten
Ronde 3. signaalwoorden en verbanden
Slide 2 - Tekstslide
Ronde 1. begrippen
Slide 3 - Tekstslide
Het onderwerp van een alinea noem je het?
A
alinea- onderwerp
B
onderwerp
C
deelonderwerp
D
tekstdoel
Slide 4 - Quizvraag
De bron van een tekst staat altijd onderaan de tekst ...
A
Waar
B
Niet- waar
Slide 5 - Quizvraag
Een online nieuwsbericht van de Telegraaf heeft als bron ...
A
www.nu.nl
B
www.detelegaaf.nl
C
www.krant.nl
D
bron: krant de Telegraaf
Slide 6 - Quizvraag
Het onderwerp is een hele zin.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quizvraag
De hoofdgedachte is ...
A
Een zin met de gedachten van de schrijver.
B
Een zin met hoofdzaken en bijzaken.
C
Een zin waarin de belangrijkste informatie staat.
D
Een zin met bijzaken.
Slide 8 - Quizvraag
Ronde 2. tekstdoelen - en soorten
Slide 9 - Tekstslide
Welke tekstsoort zie je hier?
A
Recept
B
Instrueren
C
Handleiding
D
Gebruiksaanwijzing
Slide 10 - Quizvraag
Noem vijf tekstdoelen
Slide 11 - Open vraag
Bij welk tekstdoel hoort de strip?
A
Amuseren
B
Activeren
C
Overtuigen
D
Informeren
Slide 12 - Quizvraag
Bij welk tekstdoel hoort het krantenartikel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Mening geven
Slide 13 - Quizvraag
Ronde 3. signaalwoorden en verbanden
Slide 14 - Tekstslide
Wat voor verband geeft het woord daarentegen aan?
A
Opsomming
B
Voorbeeld/Toelichting
C
Tegenstelling
D
Reden
Slide 15 - Quizvraag
Een slechte nacht zorgt voor een chagrijnig gemoed. Ook ongezonde voeding zorgt voor een slecht humeur.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Reden
D
Voorbeeld
Slide 16 - Quizvraag
Hoewel hij niet van Spanje houdt, gaat hij er elk jaar heen.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Reden
D
Voorbeeld
Slide 17 - Quizvraag
Vancouver Island heeft ontzettend veel mooie natuur te bieden. Zo kun je er met een boot op zoek gaan naar walvissen en beren en zwemmen tussen de zalmen.
A
Voorbeeld
B
Reden
C
Opsomming
D
Tijd
Slide 18 - Quizvraag
In welke zin staat een opsomming?
A
Jullie pakken pen en papier.
B
Ik zou daar wel iets van willen vinden, maar kan dat niet.
C
Voor hoge cijfers zou je bijvoorbeeld meer tijd aan je huiswerk kunnen besteden.
Slide 19 - Quizvraag
. eerst, voor het eerst, terwijl, nadat horen bij het tekstverband tijdsvolgorde