Dates and Times
1 / 42
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Welk voorzetsel gebruiken we in het Engels om tijd aan te geven?
(....... 10:30.)
(....... 10:30.)
A
on
B
in
C
of
D
at
Slide 3 - Quizvraag
Vertaal naar het Engels:
Het is 17:36.
Het is 17:36.
Slide 4 - Open vraag
Vertaal naar het Engels:
Het is 14:04.
Het is 14:04.
Slide 5 - Open vraag
Vertaal naar het Engels:
Het is 08:30.
Het is 08:30.
Slide 6 - Open vraag
Vertaal naar het Engels:
Het is 10:15.
Het is 10:15.
Slide 7 - Open vraag
Vertaal naar het Engels:
Het is 12:45.
Het is 12:45.
Slide 8 - Open vraag
Vertaal naar het Engels:
Het is 18:17.
Het is 18:17.
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Tekstslide
Vertaal naar het Engels:
tweede
tweede
A
twoth
B
second
C
seconth
D
two
Slide 11 - Quizvraag
Vertaal naar het Engels:
vijfde
vijfde
A
fiveth
B
fivth
C
fifth
D
five
Slide 12 - Quizvraag
Vertaal naar het Engels:
14e
14e
A
forteenth
B
fourteenth
C
fourteenst
D
fourteen
Slide 13 - Quizvraag
Vertaal naar het Engels:
23e
23e
A
twenty-third
B
twentythird
C
twenty-thirth
D
twentythirth
Slide 14 - Quizvraag
Vertaal naar het Engels:
31e
31e
A
thirtieth-first
B
thirtyfirst
C
thirtiethfirst
D
thirty-first
Slide 15 - Quizvraag
Vertaal naar het Engels:
18e
18e
Slide 16 - Open vraag
Vertaal naar het Engels:
12e
12e
Slide 17 - Open vraag
Vertaal naar het Engels:
27e
27e
Slide 18 - Open vraag
Vertaal naar het Engels:
15e
15e
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Tekstslide
Welk voorzetsel gebruiken we in het Engels om aan te geven op welke dag iets is?
(We're going ....... Thursday.)
(We're going ....... Thursday.)
A
on
B
in
C
of
D
at
Slide 21 - Quizvraag
Vertaal naar het Engels:
dinsdag
dinsdag
Slide 22 - Open vraag
Vertaal naar het Engels:
Woensdag
Woensdag
Slide 23 - Open vraag
Vertaal naar het Engels:
Zaterdag
Zaterdag
Slide 24 - Open vraag
Welk voorzetsel gebruiken we in het Engels om
aan te geven in welke maand iets is?
(I'm going ...... January.)
aan te geven in welke maand iets is?
(I'm going ...... January.)
A
on
B
in
C
of
D
at
Slide 25 - Quizvraag
Vertaal naar het Engels:
februari
februari
Slide 26 - Open vraag
Vertaal naar het Engels:
juli
juli
Slide 27 - Open vraag
Slide 28 - Tekstslide
Hoe schrijf je 14/09 in het Engels?
A
14 September
B
14th September
C
14 september
D
September 14th
Slide 29 - Quizvraag
Hoe schrijf je 04/04 in het Engels?
A
April the fourth
B
Four of April
C
the fourth of April
D
April fourth
Slide 30 - Quizvraag
Hoe schrijf je 31/10 in het Engels?
A
thirty-first October
B
the thirty-first of October
C
October thirty-one
D
October the thirty-first
Slide 31 - Quizvraag
Vertaal en schrijf voluit:
24/12
24/12
Slide 32 - Open vraag
Vertaal en schrijf voluit:
12/01
12/01
Slide 33 - Open vraag
Vertaal en schrijf voluit:
18/07
18/07
Slide 34 - Open vraag
Vertaal en schrijf voluit:
02/05
02/05
Slide 35 - Open vraag
Vertaal en schrijf voluit:
woensdag 14/02
woensdag 14/02
Slide 36 - Open vraag
Vertaal en schrijf voluit:
zaterdag 09/07
zaterdag 09/07
Slide 37 - Open vraag
Vertaal en schrijf voluit:
donderdag 04/01
donderdag 04/01
Slide 38 - Open vraag
Slide 39 - Tekstslide
Even checken!
Snap je nu hoe het zit met de tijden in het Engels?
Snap je nu hoe het zit met de tijden in het Engels?
A
Ja! :)
B
Nee... :(
Slide 40 - Quizvraag
Snap je nu hoe het zit met het opschrijven van data in het Engels?
A
Ja! :)
B
Nee... :(
