In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Directe en indirecte ruil
Geld
Waarde
Slide 1 - Tekstslide
Directe ruil
Indirecte ruil
Goederen tegen goederen
Goederen tegen geld
Slide 2 - Sleepvraag
3 functies van geld
- ruilmiddel
-oppotmiddel
-rekenmiddel
Slide 3 - Tekstslide
Filmpje
Kijkopdracht: aan welke eisen moet iets voldoen om als geld te kunnen functioneren?
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Technische eisen geld
- geld moet deelbaar zijn
-geld moet handzaam zijn
- geld moet duurzaam zijn
- geld mag niet makkelijk na te maken zijn
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Hoge stoffelijke waarde
Munten waren vroeger van goud of zilver
Vertrouwen gebaseerd op edelmetaal
Gouden standaard: elke munt en bankbiljet was inwisselbaar voor bepaalde hoeveelheid geld (goud)
--> rem op groei geldhoeveelheid
Kan niet meer geld in omloop zijn dan de goudhoeveelheid
Slide 8 - Tekstslide
Fiduciair geld
Geld ontleent zijn waarde aan het vertrouwen dat mensen erin hebben en niet aan de waarde van het materiaal waarvan het is gemaakt.
Slide 9 - Tekstslide
chartaal en giraal geld
Chartaal geld: contant geld
Giraal geld: het geld op de betaalrekeningen
Geld op de spaarrekening, is dat giraal geld?
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
De waarde van geld
Intrinsieke waarde: de waarde van het materiaal waarvan het geld gemaakt is. (vroeger goud/zilver nu: nikkel, zink etc) Nominale waarde : de waarde die op het geld gedrukt staat.
Interne waarde: de koopkracht van het geld. De hoeveelheid middelen die je voor je geld kunt kopen. --> afhankelijk van prijspeil
Slide 12 - Tekstslide
www.wisselkoers.nl
Slide 13 - Link
Welke waarde van geld is de afgelopen maanden sterk gedaald
A
Nominale waarde
B
Intrinsieke waarde
C
Interne waarde
Slide 14 - Quizvraag
Peter heeft voor €2000 schade aan zijn auto. Welke functie van geld wordt hier gebruikt?
A
rekenfunctie
B
ruilfunctie
C
oppotfunctie
Slide 15 - Quizvraag
Het geld op mijn betaalrekening is een voorbeeld van
A
Giraal geld
B
Chartaal geld
C
geen van beide
Slide 16 - Quizvraag
De waarde van het materiaal waarvan geld gemaakt is noemen we
A
Extrinsieke waarde
B
Nominale waarde
C
Intrinsieke waarde
D
Interne waarde
Slide 17 - Quizvraag
Sandra krijgt €5,- zakgeld per week, daarvoor kan ze 5 keer een broodje halen in de kantine. Welke waarde van geld komt in bovenstaande voorbeeld aan de orde?
A
Extrinsieke waarde
B
Nominale waarde
C
Intrinsieke waarde
D
Interne waarde
Slide 18 - Quizvraag
Wet van Gresham
Wet van Gresham:”Bad money drives out good money”. Munten met hoge intrinsieke waarde
worden bewaard en alleen munten
met lage intrinsieke waarde worden
uitgegeven.
“Bad money” blijft dus in omloop, “good money” verdwijnt.