spelling

spelling
doel:

Aan het einde weet je wanneer je een n moet schrijven achter bepaalde woorden.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

spelling
doel:

Aan het einde weet je wanneer je een n moet schrijven achter bepaalde woorden.

Slide 1 - Tekstslide

met of zonder n?
enkele/enkelen
vele/velen
sommige/ sommigen

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikt
Als je er geen zelfstandig naamwoord achter kunt zetten in de zin.
vb. Ik had allen uitgenodigd, maar sommigen konden helaas niet.
Je gebruikt n als ze personen aanduiden.

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig
maar niet voor personen
Enkele van de tijgers waren ontsnapt.

Slide 4 - Tekstslide

Niet zelfstandig
Schrijf zonder n
Vele toeristen zijn naar de vulkaan afgereisd.

Slide 5 - Tekstslide

tientallen, honderden
Altijd met n

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikte bv.nw.
personen
dingen

Slide 7 - Tekstslide

personen
enkelvoud eindigt op e
meervoud eindigt op n

Als gepensioneerde kan je je inzetten voor eenzame ouderen.

Slide 8 - Tekstslide

Dingen
meestal op e, tenzij het gaat op stoffelijke bv. nw.

 In de winkel lagen drie goedkope, zilveren horloges en twee peperdure gouden.

Slide 9 - Tekstslide

Met of zonder -n?
Mijn oma kijkt altijd naar het nieuws voor dove(n) en slechthorende(n)
A
eerste met, tweede zonder
B
eerste zonder, tweede met
C
allebei met
D
allebei zonder

Slide 10 - Quizvraag

Met -n of zonder -n

Je moet ........ handen aan het stuur houden.
A
beide
B
beiden

Slide 11 - Quizvraag

Met of zonder n?

De meeste(n) leerlingen haalden een voldoende.


A
meeste,
B
meesten

Slide 12 - Quizvraag

Met -n/ zonder -n:

Onder de geslaagde(n) waren veel leerlingen van H5c, zoals Linh en Ben, en enkele(n) van H5b.
A
geslaagde - enkele
B
geslaagden - enkelen
C
geslaagden - enkele
D
geslaagde - enkelen

Slide 13 - Quizvraag

Bij woorden als beide(n) of vele(n) schrijf je een –n als…
A
er geen znw achter staat en het woord niet naar personen verwijst.
B
er geen znw achter staat en het woord naar personen verwijst.
C
er een znw achter staat.

Slide 14 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
rode
B
zachte
C
gouden
D
mooie

Slide 15 - Quizvraag

Huiswerk
Woensdag: spelling: startopdracht en maken opdr. 1 t/m 4
blz 66/67

Slide 16 - Tekstslide