5.1 Ecologie op alle organisatieniveaus

Programma
Inleiding thema 7: de terugkeer van de wolf
bespreken leerdoel 1 
huiswerk maken 1-6
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programma
Inleiding thema 7: de terugkeer van de wolf
bespreken leerdoel 1 
huiswerk maken 1-6

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een ecosysteem?

Slide 2 - Tekstslide

Een ecosysteem =
een (begrensd) gebied waarin verschillende organismen samenleven in wisselwerking met het milieu

Slide 3 - Tekstslide

Sleep de juiste organismen op de juiste plek in het voedselweb

timer
1:00
Bladluis
Buizerd
Konijn
Lieveheersbeestje
Merel
Planten

Slide 4 - Sleepvraag

Slide 5 - Video

Wat gebeurt er met de vegetatie (planten) in het Yellowstone national park?
A
Het wordt meer
B
Het wordt minder

Slide 6 - Quizvraag

Hoe kwam het dat de planten op de open plekken terug kwamen?

Slide 7 - Open vraag

Hoe hebben de wolven de loop van de rivieren veranderd?

Slide 8 - Open vraag

Leerdoelen B1
  • Je kent de kenmerken van een ecosysteem

  • Je kunt  abiotische en biotische factoren benoemen
  • Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven
  • je kunt veranderingen van abiotische factoren beschrijven

Slide 9 - Tekstslide

Wat is ecologie?
Wetenschap waarbij de wisselwerking tussen organismen en hun omgeving wordt bestudeerd

Organisatieniveaus van ecologie:
- Molecuul 
(eDNA)




- cel
- weefsel
- organen


Slide 10 - Tekstslide

Ecologie
  • Levensgemeenschap: alle populaties binnen een ecosysteem
  • Biotische factoren: levend
  • Abiotische factoren: levenloos
  • Ecosysteem: begrensd gebied met wisselwerking biotische en abiotische factoren
  • habitat: leefgebied v/e organisme

Slide 11 - Tekstslide

Tot welk niveau horen boomalgen die op een boom zitten?
A
Populatie
B
Ecosysteem
C
Cel
D
Organisme

Slide 12 - Quizvraag

Belangrijke abiotische factoren die van invloed zijn op de soortensamenstelling
Bodem: zand, voedselrijk/arm, (vegetatie/voedsel herbivoren)
Licht: daglengte, broedseizoen, seizoensplanten, vogeltrek
Water: aanpassingen van planten aan een droog/nat gebied, het zoutgehalte in zeewater
Temperatuur: werking van enzymen

Slide 13 - Tekstslide

Tolerantie
= vermogen van organismen  om schommelingen in een abiotische factor te verdra-gen. Bijv temperatuur, pH, etc.
  • De abiotische factor waar de meeste individuen overleven  is het optimum.

Slide 14 - Tekstslide

Is het tolerantiegebied van een organisme een biotische factor of een abiotische factor?
A
Biotische factor
B
Abiotische factor

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent het als een soort een smalle tolerantiecurve heeft?
A
De soort is niet bestand tegen een grote variatie van de milieufactor
B
De soort is wel bestand tegen een grote variatie van de milieufactor
C
De soort komt weinig voor
D
De soort komt veel voor

Slide 16 - Quizvraag

Maak de opdrachten 1 - 6
Bespreken opdracht 4 en 6

Slide 17 - Tekstslide

Buitenopdracht
Ga op zoek naar 4 verschillende producenten, 3 verschillende consumenten van de eerste orde en 3 van de 2de orde.
Maak een foto!
Teken een voedselketen

Slide 18 - Tekstslide

Thema 5 Ecologie




Basisstof 2
Organismen

Slide 19 - Tekstslide

Leerdoelen B2
  • Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven
  • Je kunt veranderingen van abiotische en biotische factoren en hun onderlinge wisselwerking beschrijven

Slide 20 - Tekstslide

Verspreidingsgebied
Tolerantie: vermogen van soorten om schommelingen 
in abiotische factoren te kunne vedragen
Areaal: daar waar de soort op aarde voorkomt.
Bepaald door de tolerantiegrens voor abiotische
factoren (=beperkende factor)
Uiterste waarde waarbij een individu kan (over)leven

Slide 21 - Tekstslide

Tolerantiegebied

Optimumkromme
Minimumwaarde
Optimumwaarde
Maximumwaarde

Slide 22 - Tekstslide

Is het tolerantiegebied van een organisme een biotische factor of een abiotische factor?
A
Biotische factor
B
Abiotische factor

Slide 23 - Quizvraag

Welke soort heeft het grootste reproductieve succes bij een abiotische factor
A
A
B
B
C
D
D
E

Slide 24 - Quizvraag

In diagram 1 staat de tolerantie weergegeven van een bepaalde soort voor de concentratie zouten in de omgeving. Er is geen duidelijk optimum-punt te zien, maar een 'tolerantiegebied'. Wat betekent dat?
A
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie goed
B
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie slecht
C
Het gaat om een soort wat helemaal niet kan overleven in een zoute omgeving
D
Indien de zoutconcentraties nog hoger zijn zal er een optimum ontstaan bij de soort

Slide 25 - Quizvraag

Maak de opdr. 1,3,5,6,8,9 en 10
Klaar? Oefen met Test Jezelf

Slide 26 - Tekstslide