Repaso unidad 5

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat betekent: Había mucho tráfico.
A
Er waren veel tractors.
B
Er was veel verkeer.

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent: Se formó un gran atasco.
A
Er ontstond een lange file.
B
Er ontstond verkeerschaos.

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent: Ir por la acera.
A
Over het zebrapad gaan.
B
Over de stoep gaan.

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent: El semáforo está rojo.
A
Het bestelbusje is rood.
B
Het stoplicht staat op rood.

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent: conducía a gran velocidad.
A
Hij reed met hoge snelheid.
B
Je mag niet hard rijden.

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal: In mijn straat is veel verkeer.


Slide 9 - Open vraag

Vertaal: ¿Cómo prefieres viajar?


Slide 10 - Open vraag

Vertaal: Ik ga met de auto.

Slide 11 - Open vraag

Vertaal: Wij gaan met de fiets.

Slide 12 - Open vraag

Vertaal: Zij gaan te voet.

Slide 13 - Open vraag

Vertaal: Zet de muziek niet zo hard.

Slide 14 - Open vraag

Vertaal: Neem de eerste straat rechts.

Slide 15 - Open vraag

Vertaal: Ga rechtdoor tot de rotonde.

Slide 16 - Open vraag

Vertaal: Dordrecht heeft een historisch centrum.

Slide 17 - Open vraag

Bevestigend:
Usted-estudiar
A
estudias
B
estudio
C
estudie
D
estudia

Slide 18 - Quizvraag

Bevestigend:
leer-tú

A
leo
B
leemos
C
lea
D
lee

Slide 19 - Quizvraag

Ontkennend:
dormir-usted

Slide 20 - Open vraag

Bevestigend:
hacer-tú

Slide 21 - Open vraag

Ontkennend:
ir-vosotros

Slide 22 - Open vraag

Bevestigend:
poner-tú

Slide 23 - Open vraag

Bevestigend:
decir-tú

Slide 24 - Open vraag

Ontkennend:
mirar-tú

Slide 25 - Open vraag

Bevestigend:
quedarse-vosotros

Slide 26 - Open vraag

Ontkennend:
sentarse-ustedes

Slide 27 - Open vraag

Ontkennend:
irse-tú

Slide 28 - Open vraag

Leg in eigen woorden uit wat het verschil is tussen hay/ser/estar

Slide 29 - Open vraag

Hay/está(n)
Staat er voor het zelfstandig naamwoord wel een bepaald lidwoord, of een bezittelijk of aanwijzend voornaamwoord? dan gebruik je estar.

"El coche está en el garaje"
"Mi hermano está en el instituto"



Slide 30 - Tekstslide

Hay-está(n)
"Mi casa......... en Dordrecht."

Slide 31 - Open vraag

Hay-está(n)
"En mi barrio.........cinco parques."

Slide 32 - Open vraag

Hay-está(n)
En Madrid.................muchos museos muy importantes.

Slide 33 - Open vraag

Kies hay of estar:
La frutería ___________ al lado del cine.

Slide 34 - Open vraag

Hay of estar:
En la calle La Paz ____ tiendas de ropa.

Slide 35 - Open vraag