3.3 Lezen les 4

Lezen 3.3
  • Mobiel in telefoontas
  • Boek en etui op tafel
  • Lezen uit je boek
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Lezen 3.3
  • Mobiel in telefoontas
  • Boek en etui op tafel
  • Lezen uit je boek

Slide 1 - Tekstslide

3.3 Lezen
Leerdoelen:
In deze paragraaf:
  • leer je alinea's herkennen
  • kernzinnen in een alinea aanwijzen
  • hoofd- en bijzaken onderscheiden
  • signaalwoorden van een tegenstelling herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een kernzin?



Zes kitesurfers gaan een zesduizend kilometer lange estafettetocht maken over de Atlantische Oceaan. Ze starten hun spannende onderneming op de Canarische eilanden en hopen drie weken later te arriveren op de Caraïbische eilanden.
Kernzin
Uitleg of voorbeeld

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken:
Belangrijke informatie over het onderwerp.
Bijzaken:
Minder belangrijke informatie over het onderwerp.
Voorbeeld
Herhaling
Uitleg

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Signaalwoorden
Deze signaalwoorden:

Verband
Signaalwoorden
opsomming
ten eerste, ook, bovendien, verder
tegenstelling
maar, daarentegen, toch, echter, integendeel
voorbeeld
bijvoorbeeld, een voorbeeld (hier)van is, zo, zoals,

Slide 8 - Tekstslide

Overzicht van een aantal verbanden en hun signaalwoorden 
Tekstverband:                                                  Signaalwoord:
opsomming                                                      ook, en, bovendien              tegenstelling                                                   maar, echter, toch    
reden                                                                   want, omdat, daarom        
voorbeeld                                                          bijvoorbeeld, zoals
conclusie                                                           dus, daarom, hieruit volgt

Slide 9 - Tekstslide

Opsommend
en, ook, verder, daarbij, bovendien, daarnaast, een ander…, ten eerste, vervolgens, eveneens, noch… noch…, zowel… als…., niet alleen… maar ook…, tevens, voorts, ten slotte

Slide 10 - Tekstslide

Tegenstellend
maar, echter, toch, doch, niettemin, daarentegen, juist (niet), al(hoewel), desondanks, enerzijds… anderzijds…, in tegenstelling tot, daar staat tegenover dat, terwijl (in de betekenis van hoewel)

Slide 11 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin:

.... er verkiezingen komen, presenteren de partijen zich aan de kiezers.

A
Nadat
B
Voordat
C
Eerst
D
Want

Slide 12 - Quizvraag

Welk signaalwoord past in de zin:

In een democratie zijn er behalve verkiezingen, ........... vrijheid van meningsuiting en vrije pers.

A
ook
B
daarom
C
dus
D
vervolgens

Slide 13 - Quizvraag

Welk signaalwoord past in de zin:

Een appel is ................................ tot een banaan rond en hard.

A
in tegenstelling tot
B
ondanks
C
evenals
D
behalve

Slide 14 - Quizvraag

Welk signaalwoord past in de zin:

Iedere partij heeft een eigen mening over het onderwijs, .... de leraren moeten meer salaris krijgen.

A
aangezien
B
omdat
C
want
D
zoals

Slide 15 - Quizvraag

Welk signaalwoord past in de zin:

Mensen stemmen alleen in een hokje, ... de privacy.

A
omdat
B
vanwege
C
want
D
immers

Slide 16 - Quizvraag

Welk signaalwoord past in de zin:

.... er verkiezingen komen, presenteren de partijen zich aan de kiezers.

A
Nadat
B
Voordat
C
Eerst
D
Want

Slide 17 - Quizvraag

Welk signaalwoord past in de zin:

..... hoop ik dat jullie nu begrijpen wat signaalwoorden zijn.

A
Al met al
B
Vandaar dat
C
Aan het eind
D
Tenzij

Slide 18 - Quizvraag


Signaalwoorden..
A
Verwijzen naar iets in de tekst.
B
Geven aan dat iets van iemand is.
C
Geven een eigenschap aan.
D
Geven een verband aan in de tekst.

Slide 19 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een opsommend tekst verband?
A
Zoals
B
Ten slotte
C
Tegenover
D
Denk aan

Slide 20 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor een opsomming?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 21 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een tegenstellend tekst verband?
A
Zoals
B
Ten slotte
C
Hoewel
D
Denk aan

Slide 22 - Quizvraag

Een tegenstellend verband geeft een tijdsvolgorde aan
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het tekst verband "opsommend"?
A
Ook
B
Alles bij elkaar
C
Al met al
D
Zoals

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het signaalwoord voor het tegenstellend tekst verband in deze zin?
"Sophie shopt het liefst elke dag, maar ze heeft er geen geld voor."
A
Sophie
B
ze
C
geen
D
maar

Slide 25 - Quizvraag

Welk tekst verband vind je in deze zin?
"Youri ging naar school, maar was eigenlijk verkouden."
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Oorzaak-gevolg
D
Conclusie

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het signaalwoord voor het tegenstellend tekst verband in deze zin?
'Een zonsverduistering is mogelijk. Het is echter heel zeldzaam.'
A
mogelijk
B
is
C
echter
D
zeldzaam

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het signaalwoord voor het opsommend tekst verband in deze zin?
'Amsterdam is ook een mooie stad!'
A
is
B
ook
C
en
D
stad

Slide 28 - Quizvraag

Welk tekst verband geeft dit signaalwoord aan?
TOCH
A
Tegenstellend
B
Opsommend

Slide 29 - Quizvraag

Welk tekst verband geeft dit signaalwoord aan?
DAARNAAST
A
Tegenstellend
B
Opsommend

Slide 30 - Quizvraag

Welke 2 signaalwoorden horen bij een opsommend tekst verband?
A
Dus, echter
B
En, daarnaast
C
Als, voordat
D
Verder, samengevat

Slide 31 - Quizvraag

Welk tekst verband geeft dit signaalwoord aan?
DAARENTEGEN
A
Tegenstellend
B
Opsommend

Slide 32 - Quizvraag

wat heb ik vandaag geleerd?

Slide 33 - Open vraag

wat vind ik nog moeilijk?

Slide 34 - Open vraag

Huiswerk
Maken opdr 15 t/m 27
Op blz. 202 t/m 208

Slide 35 - Tekstslide