Spelling Meervouden

Goedemorgen!
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen!

Slide 1 - Tekstslide

Spelling meervouden
Blz 248

Slide 2 - Tekstslide

Typ een meervoud met minimaal 3 lettergrepen

Slide 3 - Woordweb

Meervouden op -en
Zo maak je meervouden op -en:
Zet -en achter het enkelvoud: taart --> taarten / fooi --> fooien / merk --> merken
Soms moet je ook:
  • de laatste letter verdubbelen: vlag -> vlaggen  /  blik -> blikken 
  • een a, e, o of u weglaten: jaar --> jaren / steen --> stenen / boot --> boten
  • een -f veranderen in een -v: schijf --> schijven
  • een -s veranderen in een -z: muis --> muizen

Slide 4 - Tekstslide

Welke meervouden zijn goed?
A
Vleermuisen, golven, appelbolen
B
Vleermuizen, golfen, appelbollen
C
Vleermuizen, golfen, appelbolen
D
Vleermuizen, golven, appelbollen

Slide 5 - Quizvraag

Noteer de juiste meervoudsvorm van biervat
A
biervatten
B
biervaten

Slide 6 - Quizvraag

Noteer de juiste meervoudsvorm van handvat
A
handvatten
B
handvaten

Slide 7 - Quizvraag

Noteer de juiste meervoudsvorm van gelegenheid
A
gelegenheiden
B
gelegenheden

Slide 8 - Quizvraag

Noteer de juiste meervoudsvorm van schip
A
schippen
B
schepen

Slide 9 - Quizvraag

Noteer de juiste meervoudsvorm van timmerman
A
timmermanen
B
timmermans
C
timmermannen

Slide 10 - Quizvraag

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 5 
op blz 249-250

Klaar? Lekker lezen in je leesboek!
timer
5:00

Slide 11 - Tekstslide

Samen nakijken

Slide 12 - Tekstslide

Welke woordraadstrategieën ken je? Noem er minstens 2 (het zijn er 4).

Slide 13 - Open vraag

Wat hoort niet bij oriënterend lezen?
A
Kijk of er woorden anders gedrukt zijn
B
Lees de titel
C
Lees de tekst helemaal
D
Lees de tussenkopjes

Slide 14 - Quizvraag

Het onderwerp van een tekst zeg je in één of in een paar woorden
A
niet waar
B
waar

Slide 15 - Quizvraag

De hoofdgedachte:
A
Vertelt het onderwerp van de tekst
B
Zegt wie de hoofdpersonen zijn
C
Zegt wat het belangrijkste van de tekst is in 1 zin

Slide 16 - Quizvraag

Succes met leren, morgen oefentoets!

Slide 17 - Tekstslide