Herhaling grammatica 3A

Herhaling grammatica
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Wat zegt het woord
Grammatica jou?

Slide 2 - Woordweb

Lesdoel
- aan het einde van de les kunnen we de volgende woordsoorten benoemen en aanwijzen in een zin:
* persoonsvorm
* werkwoordelijk gezegde
* onderwerp
* lijdend voorwerp
* meewerkend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Hoe gaan we het doen?
Deze les krijgen jullie veel voorbeelden, herhalen we alle lesstof en gaan we veel oefenen. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat hebben we nodig?
- opgeladen telefoon met wifi
- aantekenschrift
- pen/potlood
- Talent lesboek

Slide 5 - Tekstslide

Welke afspraken maken we?
1. Jullie komen op tijd, zonder jas, binnen
2. Jullie hebben alle spullen bij je
3. Huiswerk wordt gemaakt
4. We gaan hard werken. 

Ik weet dat jullie van mij gewend zijn dat ik niet zo streng ben, maar ik ben hier niet zomaar. Onthoud dat. 

Slide 6 - Tekstslide



Het is aan jou. Ik krijg toch wel betaald.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm (PV) en hoe vind je die?

Slide 8 - Open vraag

De persoonsvorm (PV) is een werkwoord.

Je vindt de PV door de zin vragend te maken. Het eerste woord is de PV.
- Jantje loopt op straat —> 
Liep Jantje op straat? 
PV = liep


Slide 9 - Tekstslide

Je vindt de PV ook door de zin in een andere tijd te zetten.
De PV verandert dan van klank. 

- Jantje loopt op straat. 
Jantje liep op straat —> 
loopt wordt liep en is de PV

Slide 10 - Tekstslide

Wat is in deze zin de PV:
Jantje fietst naar de bakker.
A
Jantje
B
Fietst
C
Geen pv
D
De bakker

Slide 11 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin vormen samen het 
werkwoordelijk gezegde (wg)
De persoonsvorm hoort er ook bij, want dat is een werkwoord.

Jantje wil een ijsje kopen.
wg = wil kopen 

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het WG in de volgende zin?
Jantje heeft zijn hond uitgelaten.
A
Jantje
B
Heeft
C
Heeft uitgelaten
D
Heeft zijn hondje

Slide 13 - Quizvraag

Het onderwerp
Het onderwerp is degene die iets doet. Je vindt het onderwerp door de vraag te stellen:
wie/wat + wg? 

(je vraagt dus: wie doet er iets?)
Jantje heeft in zijn broek geplast. 
Wie heeft geplast? 

Slide 14 - Tekstslide

Zoek het onderwerp in de volgende zin:
Pietje vindt Jantje heel raar.
A
Pietje
B
Vindt
C
Vindt heel raar
D
Jantje

Slide 15 - Quizvraag

Het lijdend voorwerp
Deze is iets lastiger. Wie lijdt? waar gebeurt iets mee?

Jantje slaat Pietje. 
De vraag die je moet stellen is: 
wie/wat + wg + o?
Wie slaat Jantje? 
Pietje. 

Slide 16 - Tekstslide

Zoek het LV:
De conducteur knipt de kaartjes
A
De conducteur
B
Knipt
C
De kaartjes
D
Geen LV

Slide 17 - Quizvraag

Uitzondering:
Als er een voorzetsel voor een woordsoort staat, is het geen LV. 

Jantje loopt naar school. 
pv = loopt
o = Jantje (wie loopt?) 
naar school = naar is een voorzetsel,dus geen LV

Slide 18 - Tekstslide

En dan is er het meewerkend voorwerp. 
Bij het MV stel je de vraag: aan wie of voor wie?

Jantje geeft zijn oma een bos bloemen. 
pv = geeft
o = Jantje
lv = een bos bloemen
mv = (aan) zijn oma

Slide 19 - Tekstslide

Jantje heeft Pietje een harde klap gegeven.
Welk woordsoort is ‘een harde klap’
A
Onderwerp
B
Lijdend Voorwerp
C
Persoonsvorm
D
Meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quizvraag

Nu gaan we oefenen...
ga naar: 

join.quizizz.com

De code krijg je van mij. 

Slide 21 - Tekstslide

En door...
Maak van Talent Hoofdstuk 4.: 

Slide 22 - Tekstslide

Wat heb je deze les geleerd? En wat vond je ervan?

Slide 23 - Open vraag