Les 5 Anatomie, fysiologie en gezondheid

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
DierverzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Weet je nog?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slangen hebben altijd dezelfde lichaamsvormen, maar verschillen wel iets in de bouw. Met name de grootte wisselt: sommige soorten blijven rond de 15 centimeter, maar er zijn ook slangen die meer dan 9 meter kunnen worden. Daarnaast zijn er zowel relatief zeer lange en dunne slangen als slangen die niet zo lang worden maar zo dik zijn als een vuist. De dwarsdoorsnede varieert van rond tot ovaal of driehoekig. In water levende slangen hebben soms een kiel op de rug.

Slangen hebben een langwerpig lichaam en vaak wordt verondersteld dat ze een lange staart hebben. In werkelijkheid klopt dit niet: de meeste soorten hebben juist een relatief korte staart. De staart van een slang begint bij de cloaca aan de buikzijde. Deze cloaca is vanwege de daar afwijkende schubbenstructuur meestal eenvoudig te herkennen. De staart van de slang is zeer beweeglijk. Sommige soorten lokken prooien door de staartpunt als een worm heen en weer te kronkelen








Slide 7 - Tekstslide

De organen van slangen zijn net als het lichaam zeer langwerpig van vorm. Sommige gepaarde organen, zoals de nieren en de testikels, liggen niet naast elkaar maar in elkaars verlengde om de lichaamsruimte optimaal te benutten.

 
Het skelet van een slang bestaat uit een schedel en een ruggengraat met zeer veel wervels; ongeveer 160 tot meer dan 400, afhankelijk van de soort.

Slide 8 - Tekstslide

Noteer de onderdelen
van de anatomie
van de slang

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Hagedissen hebben ongeveer dezelfde organen als zoogdieren, het spijsverteringsstelsel neemt de meeste ruimte van de lichaamsholte in en bestaat uit de slokdarm, maag, dunne en dikke darm en de lever. 

Door de bouw van hagedissen, hun flexibele skelet en gespierde ledematen zijn veel soorten behoorlijk snel. Enkele soorten halen een snelheid van 24 kilometer per uur, waarmee ze niet onderdoen voor (warmbloedige) zoogdieren met een gelijke massa en lengte. Vanwege de afwijkende energiehuishouding houden hagedissen dergelijke snelheden echter maar korte tijd vol. 

Slide 11 - Tekstslide

Hoe hard kan een hagedis rennen?
A
24 km per uur
B
120 km per uur

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Schildpadden wijken kwa lichaam sterk af van alle andere reptielen, wat komt door het door botweefsel gevormde schild, de positie van de schoudergordel en de vorm van de bek. 

Anatomisch gezien zijn de verschillen kleiner; schildpadden hebben dezelfde organen als andere reptielen en een vergelijkbare bloedsomloop, spijsvertering en ademhaling. Schildpadden hebben altijd twee longen, in tegenstelling tot veel slangen, en zijn in het bezit van een urineblaas, die bij enkele groepen van reptielen ontbreekt.

Slide 14 - Tekstslide

Welke vorm heeft de kop van een schildpad?
A
Vierkant
B
Eivormig
C
Rond
D
langwerpig

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Het skelet van een krokodilachtige bestaat uit botten die wat betreft morfologie en functie te vergelijken zijn met de botten van zowel andere reptielen als zoogdieren. 

De bouw van het heiligbeen is kenmerkend voor bipedale (tweevoetige) dieren en verraadt de tweebenige leefwijze van de voorouders van de krokodilachtigen. 

De schedel is het zwaarste bot en draagt de onderkaak. De schedel van krokodilachtigen is massief, langwerpig maar breed en verhoudingsgewijs erg plat, de ogen en neusgaten zijn relatief klein en in de bek zijn vele tanden aanwezig. Net als veel andere in water levende of amfibische vierpotigen zijn de ogen, oren en neusgaten op dezelfde hoogte gepositioneerd. Ook de inwendige onderdelen van de schedel zijn aangepast, zoals de tong, de inwendige neusgaten en de kaakspieren. De neusgaten en de ooropeningen zijn met klepachtige flapjes afsluitbaar zodat er geen water kan doordringen bij het duiken. De tong ligt plat tegen de onderste kaakhelft en is niet goed zichtbaar bij een geopende bek.

De snuit is bij sommige soorten (gaviaal, onechte gaviaal) zeer smal vanwege de sterke voedselspecialisatie; ze eten uitsluitend vis. Bij de meeste krokodilachtigen zijn de kop en snuit breed, bij de echte krokodillen is de snuit breder dan bij de alligators. Een belangrijk en duidelijk verschil tussen deze twee groepen is het uitstekende paar onderkaakstanden van de krokodillen. De vierde onderkaakstand van voren gezien steekt bij de krokodillen uit de bek en wordt geborgen in een groef aan de zijkant van de bovenkaak. Bij de alligators past deze in een holte in de bovenkaak en is bij een gesloten bek niet zichtbaar. Krokodilachtigen hebben geen lippen, waardoor een gesloten bek nooit helemaal dicht is.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

De huid van de kikker is water- en zuurstof doorlatend, en heeft paratoiden en dorsolaterale lijsten.

Paratoiden: gifklieren van amfibieën en worden ook wel oorklieren genoemd omdat ze zich op die plaats bevinden

Dorsolaterale lijsten: een klierlijst (soort richel) die voorkomt bij veel soorten kikkers en sommige salamanders. De dorsolaterale lijst komt vaak gepaard voor aan weerszijden van de bovenzijde van de rug. Het zijn langwerpige opstaande randen waarvan de vorm, eventuele onderbrekingen en lengte vaak soortspecifiek zijn.

Metatarsusknobbel: graafknobbel. Een verdikt voetwortelbeentje wat helpt bij graven. Bij een gravende soort is deze meer ontwikkeld dan bij een niet gravende soort. Aan de vorm en positie van de metatarsusknobbel is een soort vaak te herkennen.


Slide 19 - Tekstslide

Hoe noem je de gifklieren van een kikker?
A
Dorsolaterale lijsten
B
Paratoïden
C
metatarsusknobbel

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

De hemipenis is de penis van een schildpad of hagedis of slang of krokodilachtigen. De meeste reptielen hebben namelijk een lange staart, wat de paring bemoeilijkt. Daarom is hun penis in tweeën verdeeld, hemi betekent half. Hierdoor kunnen ze zowel links als rechts contact maken met het vrouwtje.

Pronkorganen zijn uiterlijke kenmerken die zij inzetten om te paren. Zoals; felle kleuren, rugkammen, keelzakken, enz.

Sonderen
Je voelt dan met een stompe naald hoe diep de cloaca van de slang is. Bij bijvoorbeeld de koningspython 10 schubben ruimte bij de man en 5 schubben ruimte bij de vrouw. Let op! Eerst de naald goed ontsmetten en insmeren met glijmiddel. Het is zeer risicovol, want je kan gemakkelijk door het vlies heen prikken waar ook de uitwerpselen het lichaam verlaten, infectiegevaar.

Poppen
Wordt bij hagedissen gedaan. Door vanaf een paar centimeter onder de cloaca voorzichtig naar boven te duwen “poppen” bij veel mannelijke hagedissen de hemipenissen naar buiten.
Allebei de mogelijkheden niet doen als het niet echt nodig is, want ze brengen risico’s met zich mee.



Slide 23 - Tekstslide

Welke 2 manieren van geslachtsbepaling zijn er bij reptielen?

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Een dubbele pompwerking van het hart zorgt ervoor dat er veel zuurstof via het bloed naar het lichaam kan worden vervoerd.
Het zuurstofrijke bloed komt vanuit de longen in het hart en wordt daarna met veel kracht door het hele lichaam gepompt.
Dit is het systeem dat het beste geschikt is voor dieren met een actieve, beweeglijke levenswijze.
Amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren - dus ook de mens - hebben een dubbele bloedsomloop.
Amfibieën hebben een hart met maar één kamer. Amfibieën zijn koudbloedige dieren. Doorgaans hebben ze een trage leefwijze. Hun organen en spieren hebben geen snelle toevoer van zuurstofrijk bloed nodig. Ze hebben voldoende aan een hart met één kamer, die het zuurstofarme- en zuurstofrijke bloed deels gemengd wegpompt
In het reptielenhart zijn de drie kamers deels gescheiden. Zuurstofarm en zuurstofrijk bloed worden door het reptielenhart niet volledig gescheiden rondgepompt. Dat komt doordat de kamers, die het bloed wegpompen, voor een deel met elkaar in verbinding staan.
Krokodilachtigen hebben een aangepaste bloedsomloop. Ze kunnen bijvoorbeeld zuurstofarm en zuurstofrijk bloed mengen door een opening in het hart. Het hart bestaat uit vier delen: twee boezems en twee kamers, net als bij vogels en zoogdieren. Een verschil met alle andere reptielen is dat deze net als amfibieën een drie kamerig hart bezitten. Een verschil met de zoogdieren is dat bij deze groep het zuurstofrijke bloed strikt van het zuurstofarme bloed wordt gescheiden, bij de krokodilachtigen wordt het gemengd door een kleine opening tussen de linker- en rechter aorta, die opening van Panizza wordt genoemd. Vroeger werd wel gedacht dat dit een onderontwikkelde versie was van het gescheiden systeem in het hart van de zoogdieren, maar het mengen van zuurstofrijk en zuurstofarm bloed biedt enkele mogelijkheden waar de krokodilachtigen voordeel van hebben, zo wordt de CO2 in het zuurstofarme bloed waarschijnlijk gebruikt om het bijzonder sterke maagzuur te vormen.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Schildpadden hebben longen en moeten regelmatig ademhalen. Veel soorten hebben een lange nek om in dieper water te kunnen leven en enkele soorten hebben zelfs een verlengde, steel-achtige neus. Een schildpad kan zijn lichaamsvolume in tegenstelling tot andere dieren niet vergroten door het harde schild; de longen kunnen hierdoor niet sterk uitzetten wat de ademhalingscapaciteit beperkt. Bij bedreiging moet een schildpad zelfs eerst alle lucht uit de longen persen om zijn kop en poten terug te kunnen trekken.

De longen van schildpadden zijn relatief groot en bevatten net als andere reptielen luchtpijpvertakkingen (bronchiën) die eindigen in longblaasjes. De longblaasjes vergroten het contactoppervlak aanzienlijk waardoor de gasuitwisseling efficiënter is. Spieren bij de voorpoten worden gebruikt om de longen verder uit te zetten, spieren tegen het longoppervlak dienen om de longen te ledigen. Als aanvulling op de longademhaling hebben veel schildpadden zuurstof-opnemende slijmvliezen in andere delen van het lichaam, zoals in de keel. Ook zijn er soorten met dergelijke aanpassingen in de cloaca, het water wordt in- en uit de cloaca gepompt waarbij zuurstof aan het water wordt onttrokken. 

Aan het einde van de endeldarm is een blaas aanwezig, de zogenaamde anaalblazen. In water levende soorten kunnen met de sterk doorbloede wanden van deze blazen zuurstof opnemen uit het water. Ze kunnen zo overwinteren op de bodem van het water terwijl deze bedekt is met een laag ijs. Schildpadden kunnen de lucht in de longen gecontroleerd van de ene naar de andere long verplaatsen. Dit wordt door waterbewonende soorten gebruikt als balans om zo hun zwaartepunt te veranderen. Dit is te vergelijken met de zwemblaas van vissen.

Slide 29 - Tekstslide

De ademhaling van kikkers is gecompliceerd; de gaswisseling waarbij koolstofdioxide wordt uitgescheiden en zuurstof wordt opgenomen kan plaatsvinden via de huid (huidademhaling) middels longen (longademhaling) en ook door zuurstofopnemend weefsel in de mond- en keelholte (keelademhaling). Bij huidademhaling wordt zuurstof opgenomen uit het water of uit de lucht, maar in het laatste geval alleen bij vochtige omstandigheden, de huid moet namelijk vochtig zijn om te kunnen ademen. De huid is goed doorbloed en vaak erg dun voor een efficiënte opname van zuurstof.

De longen lijken op die van andere dieren, maar de borstspieren worden niet gebruikt bij de ademhaling. Een kikker heeft ook geen ribben die bij de meeste gewervelden een belangrijke rol spelen bij de longademhaling. De lucht wordt bij kikkers in de longen gebracht door de neusgaten te sluiten en de bek en mond of keelopening te vergroten. Vervolgens worden de neusgaten weer gesloten en de mondopening verkleind, wat de lucht de longen in drijft. Om de lucht uit te ademen wordt de mondopening weer vergroot en wordt de lucht uit de longen gezogen. Ten slotte worden de neusgaten geopend en de mondholte verkleind en stroomt de lucht naar buiten. Bij keelademhaling wordt de lucht door de neusgaten opgezogen en langs de mondholte naar de keel geperst. Ze hebben geen bronchiën met longblaasjes, de longen zijn vergelijkbaar met een lege zak.

Slide 30 - Tekstslide

Salamanders zijn net als alle amfibieën koudbloedig en hebben relatief weinig zuurstof nodig. Een aantal soorten salamanders ontwikkelt longen, vooral de soorten in Europa. De leden uit de grootste familie, de longloze salamanders hebben deze niet (meer dan 65% van alle soorten behoort tot deze groep). De longen zijn vrijwel volledig verloren gegaan omdat de ademhaling geschiedt door de huid en daarnaast door zuurstof opnemende cellen in het mondslijmvlies.

Krokodilachtigen hebben een dunne gepaarde spier tussen het borststuk en het achterlijf, de Musculus diaphragmaticus, die uniek is voor de reptielen. Deze met het longvlies (zoals deze voorkomt bij de zoogdieren) vergelijkbare structuur ondersteunt de ademhaling. Ook de ribben zijn betrokken bij de ademhaling. Ondanks deze overeenkomst met zoogdierlongen, werkt het systeem bij krokodilachtigen beduidend efficiënter doordat de lucht er altijd in een lus in één richting doorheen stroomt, en er niet als bij een balg in- en uitgepompt wordt.
De uitwendige, met flapjes afsluitbare neusgaten lopen inwendig door naar de keel. De neus- en mondholte zijn gescheiden door een bot, net als zoogdieren maar in tegenstelling tot andere reptielen. Het keelgat staat in verbinding met de neusgaten, maar is afgesloten van de mond door een tot afsluitklep omgevormd deel van de tong waardoor er via de bek geen lucht of water in de keel, de maag of de longen kan komen, ook niet als de bek zich onderwater bevindt en volloopt. Dankzij deze aanpassingen kan een krokodil zijn prooi besluipen terwijl alleen de neusgaten net boven water uitsteken, maar ook de prooi bijten en onderwater sleuren terwijl de ademhaling doorgaat is mogelijk.
Krokodilachtigen kunnen het gevecht met grotere prooien makkelijk winnen doordat ze minstens twintig minuten de adem in kunnen houden, veel langer dan zoogdieren waardoor deze al snel het onderspit delven. In rust kan een krokodil twee uur onder water blijven en in koelere wateren kan dit oplopen tot acht uur.



Slide 31 - Tekstslide

Een slang gebruikt bij de ademhaling maar één ontwikkelde long - dit is altijd de rechterlong. De linkerlong is sterk onderontwikkeld en ontbreekt bij een aantal slangen zelfs volledig. Deze aanpassing dient om ruimte te besparen. De meestal ongelijke longen vormen een belangrijk verschil met de hagedissen, die altijd twee ontwikkelde longen hebben.
 
Een aantal slangen heeft een tracheale long, die gelegen zijn in de luchtpijp en bestaan uit zuurstofopnemend weefsel. De ademhaling geschiedt door de lichaamsspieren en de bewegingen van de ribben. Om te kunnen ademhalen tijdens het verzwelgen van de prooi, wat uren kan duren, loopt de luchtpijp van de slang als een buis over de onderzijde van de bek en is er een opening aan de voorzijde. Het uiteinde van de long eindigt in een niet-doorbloede, oprekbare luchtzak. Sommige slangen slaan hierin een voorraadje lucht op, zoals soorten die veel in het water leven. De lucht uit de luchtzak wordt ook gebruikt om de sissende geluiden te produceren bij bedreiging.

Slide 32 - Tekstslide

Hoelang kan een krokodil maximaal onder water zonder adem te halen?
A
1 uur
B
5 uur
C
7 uur
D
8 uur

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Waar halen reptielen nog meer energie uit, behalve voedsel?
A
Sociaal gedrag
B
UV straling
C
Drinken
D
slapen

Slide 35 - Quizvraag

Veel dieren worden ziek door een gebrek aan welzijn. Een belangrijk uitgangspunt omdat er veel door voorkomen kan worden. Denk aan goede luchtvochtigheid om te kunnen vervellen, juiste voeding om verslapping van de botten tegen te gaan, een goede UV-lamp voor vitamine D aanmaak, een plek om eieren te kunnen leggen om legnood te voorkomen, enz.

Slide 36 - Tekstslide

In het eerste jaar van de opleiding heb je de 20 gezondheidskenmerken geleerd. Bij een reptiel is niet alles even goed waar te nemen of te meten. Belangrijk is om het dier regelmatig te observeren/monitoren zodat je het dier goed leert kennen in zijn normale doen. Als je dat weet kun je het herkennen als hij afwijkend gedrag vertoond.
Een goed uitgangspunt zijn de volgende regels:
Een gezond reptiel:
*Is alert en actief
*Is moeilijk te vangen
*Heeft heldere ogen
*Heeft geen ingevallen ogen
*Heeft geen opgezwollen oogleden
*Heeft een gave huid
*Heeft in principe geen vervellingsresten
*Heeft een schone cloaca
*Heeft geen wratten of puisten
*Heeft stevige ontlasting
*Heeft geen slijm in de bek of neus
*Draagt geen teken of mijten
*Heeft een goed sluitende bek
*Heeft eetlust, passend bij het dier



Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide