Invalles Nederlands klas 3A

NL Startopdracht
Leg je spullen op tafel. Pak een stift en schrijf op je wisbordje:
1. Wanneer gebruik jij een afkorting?
2. Wat is jouw meest gebruikte afkorting? 
3. Wanneer is het niet gepast om een afkorting te gebruiken?
4. Wat is een citaat? 
lesdoel 1: Je weet wanneer en hoe je afkortingen gebruikt!
lesdoel 2: Je weet hoe je werkwoorden vervoegd in de VT
timer
5:00
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

NL Startopdracht
Leg je spullen op tafel. Pak een stift en schrijf op je wisbordje:
1. Wanneer gebruik jij een afkorting?
2. Wat is jouw meest gebruikte afkorting? 
3. Wanneer is het niet gepast om een afkorting te gebruiken?
4. Wat is een citaat? 
lesdoel 1: Je weet wanneer en hoe je afkortingen gebruikt!
lesdoel 2: Je weet hoe je werkwoorden vervoegd in de VT
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

1. Als je een lang woord wilt afkorten. Vooral in chattaal (Snap, WhatsApp, etc.)
2. Vraag vooral afkortingen die ze veel gebruiken die jij misschien nog niet kent.
3. Zakelijk communiceren of mondeling communiceren.
4. Als je letterlijk de woorden overschrijft die iemand zegt of schrijft. Je herkent deze aan de aanhalingstekens. "........."
Programma 19 september
1. Nakijken van het huiswerk 
2. Oefening komma's plaatsen (5 min.)
3. Lezen kort verhaal: Ontsnapt (10 + 5 min.)
4. Huiswerk noteren voor de volgende les. (5 min.)
5. Uitleg over afkortingen (5 min.)
6. Zelfstandig en samenwerken aan de opdrachten uit het boek (15 min.) Klaar? Ga aan je huiswerk voor volgende week

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk nakijken: 
1. Geef het schrift met jouw gemaakte werk aan jouw buur en vice versa.
2. Kijk het huiswerk na met een ANDERE pen.
3. Verbeter waar nodig. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lezen een kort verhaal: Ontsnapt
Schrijf de onbekende woorden op in je schrift.
Die gaan we straks bespreken.
Lees in stilte.
Opdracht in schrift na 10 minuten lezen: 
 Kies 5 woorden uit het verhaal die je
 (in het Nederlands)kunt afkorten of afkortingen die je tegenkomt in het verhaal.
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk donderdag 26.9
3A: 

M. De opdrachten (1-4) van blz. 196 en 197 staan in het schrift
M. KO blz. 14 en 15 staan in het schrift
L. Regels over spelling  van werkwoorden verleden tijd (KO)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Afkortingen
Afkortingen 1
Afkortingen van bedrijven, organisaties en landen: HOOFDLETTERS

VVV, BMW

Slide 7 - Tekstslide

BMW = Bayerische Motoren Werke
VVV = Vereniging voor Vreemdelingenverkeer
Afkortingen
Afkortingen die we ook volledig als woord uitspreken krijgen:
KLEINE letters en ZONDER PUNTEN

havo, pin, tv
Afkortingen 2

Slide 8 - Tekstslide

afkorting PIN: persoonlijk identificatienummer
Afkortingen
Afkortingen waarvan je de woorden altijd volledig moet uitspreken schrijf je WEL met PUNTEN.

a.u.b.     e.d.        o.a.     enz.     z.o.z. 
bijv.       m.a.w.   etc.    t.w.v. 
Afkortingen 3

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfst. werken
Mk. opdr. 1 - 4
4 = samen

Eerder klaar? 
LZ. Ontsnapt of opdr. mk uit het KO blz. 14-15
Suc6!

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden
In de verleden tijd ->       te(n)  of  de(n)
          Bijvoorbeeld: ik probeer - ik probeerde

Eindigt de ik-vorm op een -t of een -d? 
Dan in verleden tijd -tt of  -dd
         Bijvoorbeeld: zij branden - zij brandden

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Veel sterke werkwoorden eindigen als voltooid deelwoord op –en, maar dit is dus niet altijd zo. Er zijn geen duidelijke regels bij het vervoegen van sterke werkwoorden. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

t ex kofschip

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De stam van het werkwoord
De stam van een werkwoord vind je door -en van de infinitief weg te laten.
Soms moet je de stam aanpassen om daarna de ik-vorm te maken.

niesen    -> stam = nies           ik-vorm = nies                ik nieste
beloven -> stam = belov         ik-vorm = beloof           ik beloofde
maken    -> stam = mak           ik-vorm = maak             ik maakte

De -s (nies) en -k (maak) zitten in 't ex kofschip, dus... verleden tijd met te(n).
de -v (belov) zit niet niet 't ex kofschip, dus... verleden tijd met de(n).

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van 'zijn'?
A
was
B
is geweest
C
gewaren
D
gewasten

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voltooid deelwoord?
A
bedoelt
B
bedoeld
C
zeg
D
sprak

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord
werken?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dan de verleden tijd van werken?
A
werkde
B
werkte

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord
durven?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dan de verleden tijd van durven?
A
durfde
B
durfte

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de persoonsvorm in de VERLEDEN TIJD in.

Het vliegtuig ... (landen) te vroeg.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm in de verleden tijd
Hij ..... hard om die grap. (lachen)

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd !
Ik ....... de kaarten gisteren tegelijk om. (draaien)
A
draaite
B
draaiten
C
draaide
D
draaiden

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de persoonsvorm in de verleden tijd in:

Mijn ouders ... (verhuizen) vorig jaar.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Link

Deze slide heeft geen instructies