Blok 3. 2 C woordsoorten
1 / 14
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Link
Wat is GEEN voorzetsel?
A
gedurende
B
niet
C
op
D
onder
Slide 4 - Quizvraag
Wat is NIET een voorzetsel?
A
in
B
vaak
C
achter
D
naar
Slide 5 - Quizvraag
Woordsoorten zijn lastig.
Welke woordsoort is 'lastig'?
Welke woordsoort is 'lastig'?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Werkwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Bijwoord
Slide 6 - Quizvraag
Wat is geen woordsoort?
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonsvorm
D
zelfstandig naamwoord
Slide 7 - Quizvraag
Wat voor woordsoort is:
je
je
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord
Slide 8 - Quizvraag
Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Slide 9 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
dj
draait
op
het
festival.
leuke
Slide 10 - Sleepvraag
Wat hoort er bij zinsontleding/ woordsoorten benoemen?
lidwoord
werkwoord
persoonsvorm
zelfstandig naamwoord
werkwoordelijk gezegde
Persoonlijk voornaamwoord
zinsontleding
woordsoorten benoemen
Slide 11 - Sleepvraag
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Vat de les samen in een paar woorden.
