2D + E Lijdend voorwerp

2D + E Lijdend voorwerp
1 / 6
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 6 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2D + E Lijdend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

5. Lijdend voorwerp
- Stel de vraag: WAT (WIE) + WG + O?
Het antwoord is het LV.

- Niet elke zin heeft een LV.
- LV begint NOOIT met een VZ. 
- Bij een NG heb je NOOIT een LV.

Slide 2 - Tekstslide

5. Lijdend voorwerp
Voorbeeld:
| Jayde | heeft | gisteren | tien kilometer | gerend.||
WAT heeft Jayde gerend? Antwoord = tien kilometer = LV

| De scheidsrechter| gaf | de verdediger | een rode kaart. ||
WAT gaf de scheidsrechter? Antwoord = een rode kaart = LV

Slide 3 - Tekstslide

5. Lijdend voorwerp
Nog voorbeelden:
| Kom | je | Sara | om acht uur | halen ?||
WIE kom je halen? Antwoord = Sara = LV

| Uit verveling | zeurde | Jack | de hele avond. ||
Wat zeurde Jack? Antwoord = X = geen LV
(uit verveling begint met een VZ/ de hele avond = bwb) 

Slide 4 - Tekstslide

Kan het zinsdeel 'over het paard' een LV zijn? Leg uit waarom wel of niet.

Slide 5 - Open vraag

WEL een LV
GEEN LV
missen
overblijven
werken
afknippen
schillen
overlijden
kwetsen
waarschuwen
vaststellen
verzuimen
lukken
bedriegen
benoemen
timmeren
opbellen
respecteren
gebeuren

Slide 6 - Sleepvraag