SCHRIJFVAARDIGHEID INTERPUNCTIE, LEESBAARHEID EN SAMENHANG

SCHRIJFVAARDIGHEID
Theorie en opdrachten:

Hoofd- en bijzinnen
Voegwoorden
Leestekens
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

SCHRIJFVAARDIGHEID
Theorie en opdrachten:

Hoofd- en bijzinnen
Voegwoorden
Leestekens

Slide 1 - Tekstslide

"Breien''
De les is voorbij als je de opdracht af hebt waarin je de mail die je straks in de les gaat schrijven nog een keer kritisch hebt bekeken en bepaald wat hoofdzinnen en bijzinnen zijn en ook hebt onderstreept en verbeterd want het is erg belangrijk voor de leesbaarheid dat je die niet volpropt met driedubbel samengestelde zinnen terwijl je af en toe ook gewoon ergens een punt of een komma tussen kan zetten en het voor anderen handiger is om die te lezen omdat anders de tekst waar je veel moeite in hebt gestoken in ieder geval beter begrepen wordt.

Slide 2 - Tekstslide

Schrijfvaardigheid
Wanneer is de les voorbij?

Wat is de opdracht?

Waarom wordt deze opdracht gegeven?

Slide 3 - Tekstslide

"Breien''
De les is voorbij als je de opdracht af hebt waarin je de mail die je straks in de les gaat schrijven nog een keer kritisch hebt bekeken en bepaald of bepaalt ? wat hoofdzinnen en bijzinnen zijn en ook hebt onderstreept en verbeterd want het is erg belangrijk voor de leesbaarheid dat je die niet volpropt met driedubbel samengestelde zinnen terwijl je af en toe ook gewoon ergens een punt of een komma tussen kan zetten en het voor anderen handiger is om die te lezen omdat anders de tekst waar je veel moeite in hebt gestoken in ieder geval beter begrepen wordt.

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdzinnen en bijzinnen
Wat is een hoofdzin?
Wat is een bijzin?
Wat is een voegwoord?

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdzinnen en bijzinnen
Een hoofdzin is een zelfstandige zin. Een bijzin is een afhankelijke zin en kan niet bestaan zonder een hoofdzin. 

Voorbeeld: 
Ik vertrouw die politicus niet.
Je kunt deze zinnen uitbreiden met een andere zin.
Ik vertrouw die politicus niet, omdat hij al vaak gelogen heeft.


Slide 6 - Tekstslide

Hoofdzinnen en bijzinnen
Een hoofdzin is een zelfstandige zin. Een bijzin is een afhankelijke zin en kan niet bestaan zonder een hoofdzin. 

Voorbeeld: 
Ik vertrouw die politicus niet.
Je kunt deze zinnen uitbreiden met een andere zin.
Ik vertrouw die politicus niet, omdat hij al vaak gelogen heeft.


Slide 7 - Tekstslide

Hoofdzinnen en bijzinnen
Ik vertrouw die politicus niet, omdat hij al vaak gelogen heeft.
In deze zin is 'omdat' het voegwoord.
De hoofdzin en bijzin zijn samengevoegd door middel van het voegwoord 'omdat'.
Er zijn ook voegwoorden waarmee je twee hoofdzinnen kunt samenvoegen:
Ik heb me verslapen.
Ik heb een kater.



Slide 8 - Tekstslide

Hoofdzinnen en bijzinnen
Er zijn ook voegwoorden waarmee je twee hoofdzinnen kunt samenvoegen:
Ik heb gisteren te veel gedronken.
Ik heb een kater.
Ik heb gisteren te veel gedronken en ik heb een kater.
Ik heb een kater want ik heb gisteren te veel gedronken.
Ik heb gisteren te veel gedronken dus ik heb een kater

Ik heb een kater ______ ik gisteren gedronken heb.





Slide 9 - Tekstslide

"Breien''
De les is voorbij als je de opdracht af hebt waarbij je de mail die je straks in de les gaat schrijven nog een keer kritisch hebt bekeken en bepaald wat hoofdzinnen en bijzinnen zijn en ook hebt onderstreept en verbeterd want het is erg belangrijk voor de leesbaarheid dat je die niet volpropt met driedubbel samengestelde zinnen terwijl je af en toe ook gewoon ergens een punt of een komma tussen kan zetten en het voor anderen handiger is om die te lezen zodat de tekst waar je veel moeite in hebt gestoken in ieder geval beter begrepen wordt.

Slide 10 - Tekstslide

"Breien''
De les is voorbij als je de opdracht af hebt waarbij je de mail die je straks in de les gaat schrijven nog een keer kritisch hebt bekeken en bepaald wat hoofdzinnen en bijzinnen zijn en ook hebt onderstreept en verbeterd want het is erg belangrijk voor de leesbaarheid dat je die niet volpropt met driedubbel samengestelde zinnen terwijl je af en toe ook gewoon ergens een punt of een komma tussen kan zetten en het voor anderen handiger is om die te lezen zodat de tekst waar je veel moeite in hebt gestoken in ieder geval beter begrepen wordt.

Slide 11 - Tekstslide

Schrijfopdracht

Slide 12 - Tekstslide

Hij heeft geen cadeau's gekregen van Sinterklaas, 
omdat hij nooit zijn huiswerk maakt.
Hoofdzin
Bijzin

Slide 13 - Sleepvraag

BEOORDELING: PRECONDITIES
De precondities zijn de voorwaarden waaraan je examen moet voldoen. Deze precondities zijn:
□ De opdrachten zijn in het Nederlands geschreven;
□ De opdrachten zijn voldoende leesbaar;
□ Je hebt minimaal 80% van de inhoud van het totaal van de opdrachten uitgewerkt.
Wanneer je examen niet voldoet aan al deze precondities, gaat de beoordeling niet verder en is het eindcijfer een 1,0 !

Slide 14 - Tekstslide

De zes criteria
Samenhang
Afstemming op doel
Afstemming op publiek
Woordenschat en woordgebruik
Spelling, interpunctie en grammatica
Leesbaarheid

Slide 15 - Tekstslide

Wat zijn de drie precondities voor de beoordeling van het schrijfexamen?

Slide 16 - Open vraag

Als je opdracht niet voldoet aan de precondities dan krijg je het cijfer 1 .
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn de zes criteria waarop je schrijfopdracht wordt beoordeeld?

Slide 18 - Open vraag

Welke woorden in deze zin zijn onjuist gespeld:
'Omdat er al heel veel veranderd voor de boeren en er al veel regels zijn denk ik dat een glysofaat verbod niet vol enthousiasme ontvangen word maar dat is wat ik er van vindt.'

Slide 19 - Open vraag

Welke zin is correct gespeld?
A. Hij bepaalt wat er gebeurt.
B. Hij bepaald wat er gebeurt.
C. Hij bepaald wat er gebeurd.
D. Hij bepaalt wat er gebeurd.
A

Slide 20 - Quizvraag

Dicteezin

Slide 21 - Open vraag

Benoem de voegwoorden in deze zin:
'Omdat er al heel veel veranderd voor de boeren en er al veel regels zijn denk ik dat een glysofaat verbod niet vol enthousiasme ontvangen word maar dat is wat ik er van vindt.'

Slide 22 - Open vraag

Conclusie
Vermijd breien
Controleer altijd de spelling van werkwoorden
Let op samenstellingen (ZNW en VZ)



Slide 23 - Tekstslide