Lezen H4

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de ....
1 / 13
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de ....

Slide 1 - Open vraag

Welke tekstverbanden ken je nog?

Slide 2 - Woordweb

Herhaling tekstverbanden

- Chronologisch verband(tijd):  vroeger, nu, eerst, daarna


- Opsommend verband: ten eerste, om te beginnen, ook, verder, ten slotte + getallen of 'dots' (-, *)


- Tegenstellend verband: tegenover, maar, hoewel, echter


- Toelichtend verband: bijvoorbeeld, zoals, denk aan

Slide 3 - Tekstslide

Sleep het juiste verband naar het juiste signaalwoord.
zoals
maar
vroeger
daarnaast
Chronologisch verband
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Toelichtend verband

Slide 4 - Sleepvraag

Herhaling tekstverbanden

- Concluderend verband: dus, daarom, kortom, al met al
- Redengevend verband: omdat, daarom, dus, want
- Oorzakelijk verband: doordat, daardoor, dus
- Vergelijkend verband: in vergelijking met, net als, zoals
- Doel-middelverband: aan de hand van, zodat, met
- Samenvattend verband:  kortom, samengevat
- Voorwaardelijk verband: als...dan, indien, tenzij
- Toegevend verband: ook al, zij het dat, hoewel

Slide 5 - Tekstslide

Daardoor
Want
Kortom
Sleep de tekstverbanden naar de bijpassende signaalwoorden. 
Evenals
Vergelijkend verband
Oorzakelijk verband
Redengevend verband
Concluderend verband

Slide 6 - Sleepvraag

Sleep de signaalwoorden naar de bijbehorende tekstverbanden.
Let op: leer de tekstverbanden goed 
opsommend
tegenstellend
tijdsvolgorde (temporeel)
oorzaak-gevolg
toelichtend / voorbeeld
redengevend
voorwaardelijk
ook
hoewel
voordat
hierdoor
neem nu
tenzij
aangezien
omdat
mits
enerzijds ... anderzijds
verder
zoals bij
doordat
wanneer
echter
zowel ... als

Slide 7 - Sleepvraag

Lezen H4: Feiten, meningen en argumenten


Feit: Iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is. 
'De Notenkraker speelt zich af in de zomer.'

Mening/Standpunt: Wat iemand van iets vindt.
Met de mening van een schrijver kun je het eens of oneens zijn.
Een mening herken je soms aan de signaalwoorden:
Ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.

Argument
Wanneer een schrijver zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft.
Een argument herken je aan de signaalwoorden: want, omdat, namelijk, immers.

Slide 8 - Tekstslide

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 9 - Sleepvraag

Feit, mening of argument?
De toets was lastiger dan ik had verwacht.

A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 10 - Quizvraag

In deze chocoladetaart zit suiker.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 11 - Quizvraag

Dat komt omdat ik erg dol ben op chocolade!
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 12 - Quizvraag

Opdracht deze les:

- NL Online H4 Lezen
Opdrachten maken

Klaar?
- Leesboek lezen
- Extra opdracht (rechterkolom) lezen H4

Slide 13 - Tekstslide