M3 H4: Tekstverbanden en signaalwoorden (2)

Nederlands 4B
Wat gaan we doen deze les?
  1. Herhaling H1
  2. Theorie H2: tekstverbanden en signaalwoorden
  3. Samen opdracht maken
  4. Zelfstandig werken
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 4B
Wat gaan we doen deze les?
  1. Herhaling H1
  2. Theorie H2: tekstverbanden en signaalwoorden
  3. Samen opdracht maken
  4. Zelfstandig werken

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de juiste indeling van een tekst?
A
Amuseren, middenstuk,slot
B
Inleiding, middenstuk, hoofdgedachte
C
Titel, middenstuk,slot
D
Inleiding, middenstuk, slot

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de functie van de inleiding?
(welk doel heeft een inleiding)
A
Onderwerp duidelijk maken en de aandacht lezer trekken door verhaaltje
B
Samenvatting geven van de tekst.
C
Deelonderwerpen bespreken.
D
Een conclusie geven

Slide 3 - Quizvraag

In het middenstuk ...
A
vind je de hoofdgedachte.
B
wordt een conclusie gegeven.
C
vind je de deelonderwerpen.
D
wordt een advies gegeven.

Slide 4 - Quizvraag

In het slot:
A
wordt het belangrijkste uit een tekst herhaald
B
staat de meeste informatie
C
maak je kennis met het onderwerp van een tekst

Slide 5 - Quizvraag

Tekstverbanden en signaalwoorden (2)

Slide 6 - Tekstslide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 7 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

Verbinden zinnen of alinea’s met elkaar.

Het zijn woorden die aangeven wat voor verband er tussen de verschillende alinea’s of zinnen bestaat.

Signaalwoorden helpen de lezer, geven structuur aan de tekst en zorgen voor samenhang tussen alinea’s.
 Welk signaalwoord er gebruikt wordt, ligt aan het soort tekstverband.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe herken je verbanden tussen zinnen?


1. Let op de signaalwoorden als je een tekst leest! De signaalwoorden zeggen: Let op! Er komt nu een verband aan.

2. Lees het stukje tekst goed. Onderstreep signaalwoorden.

3. Bedenk steeds: bij welk verband hoort het signaalwoord. Welk verband kan het zijn?

4. Lees de zinnen in de tekst nog een keer. Bedenk of het verband klopt.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video




Nu gaan we oefenen.  Aan de slag!



Nu gaan we oefenen.  Aan de slag!

Slide 11 - Tekstslide

Lees de tekst en beantwoord de vragen

Slide 12 - Tekstslide


In de tekst 'Vier centimeter gegroeid' staat:
Het begint al bij staan en lopen. Dat kun je in de ruimte niet, je zweeft de hele tijd. Daardoor worden je spieren slapper en je botten zachter.

Het gevolg is: Je spieren worden slapper en je botten zachter.  

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de oorzaak hiervan?
A
je begint met staan en lopen
B
je zweeft de hele tijd in de ruimte

Slide 14 - Quizvraag

Welk signaalwoord zegt je dat er in dit stukje tekst een oorzaak wordt gegeven?

Slide 15 - Open vraag

Lees de tekst en beantwoord de vragen

Dikker hoofd
Wuyts weet ook heel veel over ons evenwicht. Dat gaat hij bij een van de ruimtevaarders nu onderzoeken. ‘In de ruimte is er geen boven of onder, je raakt sneller uit evenwicht. Daardoor ga je zelfs minder goed zien. En er gaat ook meer water naar je hoofd. Daarom  krijgen astronauten vaak een dikker hoofd in de ruimte.’ Zullen de twee astronauten snel weer de oude zijn? ‘Na zes maanden in de ruimte heb je een week nodig om te herstellen’,  zegt Wuyts. ‘Maar Kelly en Kornijenko waren langer weg. Afwachten dus.’ Over twee maanden zullen we meer weten, want dan zijn de wetenschappers klaar met hun onderzoek.

Slide 16 - Tekstslide

In de tekst staat: In de ruimte is er geen boven of onder, je raakt sneller uit evenwicht. Daardoor ga je ga je zelfs minder goed zien.
Waardoor ga je minder goed zien? Wat is de oorzaak?
A
doordat er in de ruimte geen boven of onder is en je uit evenwicht raakt
B
doordat je na zes maanden in de ruimte een week nodig hebt om te herstellen
C
doordat je slappere spieren en zachtere botten krijgt als je lang in de ruimte bent

Slide 17 - Quizvraag

Lees de tekst en beantwoord de vragen

Dikker hoofd
Wuyts weet ook heel veel over ons evenwicht. Dat gaat hij bij een van de ruimtevaarders nu onderzoeken. ‘In de ruimte is er geen boven of onder, je raakt sneller uit evenwicht. Daardoor ga je zelfs minder goed zien. En er gaat ook meer water naar je hoofd. Daarom  krijgen astronauten vaak een dikker hoofd in de ruimte.’ Zullen de twee astronauten snel weer de oude zijn? ‘Na zes maanden in de ruimte heb je een week nodig om te herstellen’,  zegt Wuyts. ‘Maar Kelly en Kornijenko waren langer weg. Afwachten dus.’ Over twee maanden zullen we meer weten, want dan zijn de wetenschappers klaar met hun onderzoek.

Slide 18 - Tekstslide

In de tekst staat: En er gaat ook meer water naar je hoofd. Daarom krijgen astronauten vaak een dikker hoofd in de ruimte.
Waarom krijgen astronauten vaak een dikker hoofd in de ruimte? Wat is de reden?
A
omdat er in de ruimte meer water naar je hoofd gaat
B
omdat in de ruimte je botten weker worden
C
omdat je in de ruimte minder goed gaat zien

Slide 19 - Quizvraag

Maak nu de losse vragen zonder de tekst. 

Welk voegwoord moet worden ingevuld ?

Slide 20 - Tekstslide

Wat gebeurt er .… hij niet op tijd zijn proefwerk afheeft?

A
zolang
B
nadat
C
als

Slide 21 - Quizvraag

U kunt daar parkeren … u een bewijs van een vergunning op de voorruit hebt

A
mits
B
doordat
C
tenzij

Slide 22 - Quizvraag

Kampioen zullen zij niet worden, … er een wonder gebeurt.

A
indien
B
tenzij
C
doordat

Slide 23 - Quizvraag

Zijn vrouw ziet er fantastisch uit …. zij regelmatig sport.

A
zolang
B
nu
C
terwijl

Slide 24 - Quizvraag

Welk verband geeft het signaalwoord aan?

Slide 25 - Tekstslide

Max maakte zijn huiswerk grondig, terwijl zijn moeder aan het stofzuigen was.
A
voorbeeld
B
voorwaarde
C
tijdsvolgorde
D
opsomming

Slide 26 - Quizvraag

De ketting van Jasper zijn fiets was kapot, waardoor hij ten val kwam.
A
voorwaarde
B
oorzaak-gevolg
C
tijdsvolgorde
D
opsomming

Slide 27 - Quizvraag

Uit alles blijkt dat kinderen zeer betrokken zijn, mits ze niet worden gemotiveerd.
A
voorwaarde
B
tegenstelling

Slide 28 - Quizvraag