Oefen SO H6 paragraaf 6.1 en 6.2
1 / 28
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Beschrijf het temperatuurverschil tussen Noord- en Zuid Europa
A
In het zuiden is het warmer dan in het noorden
B
In het noorden is het warmer dan in het zuiden
C
Het zuiden heeft een droge tijd en het noorden niet
D
Het noorden heeft het hele jaar neerslag en het zuiden niet
Slide 3 - Quizvraag
Beschrijf de ligging van de gematigde zone
A
deze ligt tussen 0 en 23,5 graden
B
deze ligt tussen 30 en 60 graden
C
deze ligt tussen 23,5 en 66,5 graden
D
deze ligt tussen 66,5 en 90 graden
Slide 4 - Quizvraag
In welke luchtstreek ligt Europa?
A
Tropen
B
Gematigde zone
C
Poolstreken
D
Gematigde zone en middellands zeegebied
Slide 5 - Quizvraag
Verklaar waarom het in Zuid Europa warmer is dan in Noord Europa
A
Het zuiden heeft lood rechtere zonnestralen
B
Het zuiden heeft meer invloed van de golfstroom
C
Het zuiden heeft een droge tijd
D
Het noorden heeft meer neerslag
Slide 6 - Quizvraag
In de zomer zorgt een aanlandige wind voor
A
koelte
B
warmte
Slide 7 - Quizvraag
In de winter zorgt een aanlandige wind voor
A
warmte
B
koelte
Slide 8 - Quizvraag
De oorzaak van gematigde temperaturen bij zee is
A
water warmt sneller op en koelt sneller af
B
water warmt langzamer op maar koelt sneller af
C
water warmt sneller op maar koelt langzamer af
D
water warmt langzamer op en koelt langzamer af
Slide 9 - Quizvraag
Wanneer aan de kust een aflandige wind waait
A
worden de zomers kouder en de winter warmer
B
worden de zomers en de winter kouder
C
worden de zomers warmer en de winters kouder
D
worden de zomers en de winter warmer
Slide 10 - Quizvraag
Welke gebieden profiteren van de golfstroom?
A
Ijsland, Italie, Noorwegen en West-Europa
B
West-Europa, Scandinavië, Ijsland
C
Canada, Noorwegen en West-Europa
D
Westen van de VS en West-Europa
Slide 11 - Quizvraag
Welke reliëf vormen heeft Nederland?
A
heuvelland en laagland
B
middelgebergte, heuvelland en laagland
C
alleen laagland
D
heuvelland en middelgebergte
Slide 12 - Quizvraag
In Scandinavië regent het het meest in
A
het oosten
B
het noorden
C
het zuiden
D
het westen
Slide 13 - Quizvraag
De belangrijkste oorzaak van de overvloedige neerslag langs de west kust van Noorwegen heeft te maken met
A
de harde zeewind
B
de ligging op hoge breedte
C
de ligging van gebergten
D
de lange winters
Slide 14 - Quizvraag
Regen die valt aan de loefzijde van de gebergten noemen we
A
stijgingsregen
B
stuwingsregen
C
frontale regen
Slide 15 - Quizvraag
De westkant van Noorwegen ligt aan de
A
lijzijde van het gebergte
B
loefzijde van het gebergte
C
de stuwingskant van het gebergte
D
de dalingskant van het gebergte
Slide 16 - Quizvraag
Bij de lijzijde van een gebergten
A
is er sprake van stijgende lucht en droogte
B
C
is er sprake van dalende lucht en droogte
D
is er sprake van stijgende lucht en regen
Slide 17 - Quizvraag
Stijgende lucht
A
leidt altijd tot neerslag
B
leidt soms tot neerslag maar soms tot droogte
C
leidt bijna altijd tot droogte
D
heeft geen invloed op neerslag
Slide 18 - Quizvraag
In het westen van Scandinavië is het
A
kouder dan je gezien de ligging zou verwachten
B
warmer dan je gezien de ligging zou verwachten
C
precies zoals je zou verwachten
Slide 19 - Quizvraag
De hogere temperaturen in Noorwegen worden veroorzaakt door
A
de aanlandige wind en de zeestromen
B
de aflandige wind en de zeestromen
C
de aflandige wind
Slide 20 - Quizvraag
Zweden ligt voor een groot deel in de regenschaduw van het Noors kustgebergte
A
juist
B
onjuist
Slide 21 - Quizvraag
Zweden ligt in de lijzijde van Scandinavische heuvelland
daardoor is het daar
daardoor is het daar
A
natter
B
droger
Slide 22 - Quizvraag
Het is winter in Nederland. We hebben te maken met aflandige wind. Is de kans nu groter dat we kunnen schaatsen?
A
Ja, aflandige wind zorgt voor nog warmere lucht
B
Ja, aflandige wind zorgt voor nog koudere lucht
C
Nee, aflandige wind zorgt voor nog warmere lucht
D
Nee, aflandige wind zorgt voor nog koudere lucht
Slide 23 - Quizvraag
Waar zou je beter landbouw kunnen uitvoeren?
A
Loefzijde
B
Lijdzijde
C
Regenschaduw
D
Regenzon
Slide 24 - Quizvraag
Plaats A ligt op 3500m hoogte. Plaats B ligt op 500m hoogte. Waar zou het kouder zijn?
A
Plaats A, want het ligt op hoge breedte
B
Plaats A, want het ligt op een hogere ligging
C
Plaats B, want het ligt op hoge breedte
D
Plaats B, wat het ligt op hogere ligging
Slide 25 - Quizvraag
Het klimaat in deze klimaatdiagram komt voor in de ..... zone
A
Gematigde zone
B
Koude zone
C
Subtropische zone
D
Droge zone
Slide 26 - Quizvraag
Welk begrip moet worden ingevuld bij 2?
A
Loefzijde
B
Aanlandige wind
C
Aflandige wind
D
Heuvelland
Slide 27 - Quizvraag
Wat is relief?
A
Grote rivieren
B
Bossen
C
Hoogteverschillen
D
Losliggende stoeptegels
