Het Interbellum

Het Interbellum 1919-1939

De periode tussen de 2 wereldoorlogen
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Het Interbellum 1919-1939

De periode tussen de 2 wereldoorlogen

Slide 1 - Tekstslide

Werd de naam interbellum vóór of na de Tweede Wereldoorlog verzonnen?
A
Voor
B
Na

Slide 2 - Quizvraag

In welk jaar eindigde de Eerste Wereldoorlog?
A
1916
B
1917
C
1918
D
1919

Slide 3 - Quizvraag

Hoe gaat het met Europa?
Na de Eerste Wereldoorlog ligt een groot deel van Europa in puin. Vooral in Duitsland is het chaos, omdat Duitsland niet kan wederopbouwen door het Verdrag van Versailles. Alle geld, dat Duitsland verdient moet meteen naar België en Frankrijk. Het gevolg: veel werkeloosheid en woede
Daardoor wordt de nieuwe regering niet gesteund en zij moeten zelfs uit Berlijn vluchten naar het stadje Weimar. Vandaar dat dit regime ook de Weimar-republiek werd genoemd (1918-1933).

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

De Fransen in het Ruhrgebied 
In 1923 kan Duitsland de herstelbetalingen niet meer voldoen. Het gevolg is dat de Fransen het gedemilitariseerde Ruhrgebied bezetten en zelf alles van waarde weghalen.
De arbeiders in het Ruhrgebied weigeren voor de Fransen te werken.
De Duitse regering wil deze mensen wel blijven betalen, maar heeft geen geld. 

Slide 6 - Tekstslide

Hyperinflatie 
De Duitse overheid besluit om geld bij te gaan drukken. 
Het gevolg: mensen kunnen minder kopen voor hun geld, want het geld wordt hierdoor minder waard. Als de prijzen voor de producten enorm stijgen dan noemen we dat: Hyperinflatie
Prijs van een kilo brood in Reichsmarken:
April 1923:                     4
Augustus 1923:      163
November 1923:     201.000.000.000

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Oplossing: Het Dawesplan: 1924

Amerika leent geld aan Duitsland >
Duitsland gebruikt dat geld om haar economie op te bouwen >
Duitsland betaalt herstelbetalingen aan Frankrijk en België >
Frankrijk en Engeland kopen hun herstelproducten van Amerika, dus de Amerikaanse economie heeft er ook baat bij

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

De economische crisis 1929
De wereldwijde economische crisis begon in Amerika. Doordat daar de aandelenbeurs crashte raakten ook andere landen in financiële problemen. Duitsland werd extra hard geraakt doordat de Amerikanen het Dawes-plan stopten. 
De grote ellende zorgde er voor dat de Duitsers massaal op Hitler gingen stemmen die werkgelegenheid en een groot Duitsland beloofde.

Slide 11 - Tekstslide

De crisis in Nederland
In Nederland werd onder premier Colijn gekozen voor de 'aanpassingspolitiek': Er gaat niet meer geld uit dan dat er binnenkomt. Dit betekende bezuinigingen op alle gebieden. Het gevolg: werkeloosheid
De oplossing: werkverschaffingsprojecten
Om zwartwerken tegen te gaan moesten de werkelozen dagelijks uren in de rij staan voor hun uitkering.

Slide 12 - Tekstslide

Het Interbellum: 3 dictaturen

Sovjet Unie (v.a. 1917)
Italië (v.a. 1922)
Duitsland (v.a. 1933)

Dictatuur is een regeervorm waar 1 iemand of een klein groepje mensen de baas is. In een dictatuur is geen vrijheid van meningsuiting en heeft het volk niks te zeggen.

Slide 13 - Tekstslide

Italië
  • Mussolini komt hier in 1922 aan de macht
  • Hij maakt van Italië een fascistisch land (fascisme)
  • Hij is tegen democratie en pakt iedereen aan die anders denkt dan Il Duce
  • Mussolini is het grote voorbeeld van Adolf Hitler

Slide 14 - Tekstslide

Sovjet-Unie (Rusland)
  • Stalin maakt in 1925 van de Sovjet-Unie een communistische dictatuur
  • In het communisme is alles van de overheid en is iedereen gelijk
  • Stalin ging uit van 5-jarenplannen, indoctrinatie, strafkampen (Goelags), propaganda en leiderverering.

Slide 15 - Tekstslide

Propaganda = reclame maken voor de leider en zijn ideeën.

Slide 16 - Tekstslide

Hitler aan de macht
Adolf Hitler was tot aan de economische crisis (1929) een onbeduidende politicus. Door de ontevredenheid van de bevolking te gebruiken werd Hitler in 1932 verkozen tot bondskanselier. Hij moest samenwerken met andere partijen, dus hij had niet de volledige macht.

Slide 17 - Tekstslide

Belangrijkste standpunten Hitler:
1. Weg met het Verdrag van Versailles

2. Weg met de Weimarrepubliek:
Hitler geloofde in de Dolkstootlegende en vond dat de democratische regering en het parlement na de Eerste Wereldoorlog het volk hadden verraden. Eén leider: geen democratie.

3. Weg met de werkloosheid: werkverschaffingsprojecten

Slide 18 - Tekstslide

Rijksdagbrand 1933

Slide 19 - Tekstslide

Machtigingswet geeft Hitler onbeperkte macht in 1933

  • Alle andere politieke partijen worden verboden.
  • Tegenstanders (zoals communisten en kritische journalisten) worden gearresteerd.
  • Deze tegenstanders worden in concentratiekampen opgesloten.
  • Censuur en propaganda blijven belangrijk voor Hitler en zijn partij.
  • Alle media staan ten dienste van de NSDAP

Slide 20 - Tekstslide

4.4. Eén volk, één land, één leider, 1933 - 1939

Slide 21 - Tekstslide

Ein Volk, Ein Reich, Eine Wille, Ein Fuhrer
Hitler schreef in Mein Kampf dat hij een groot, raszuiver rijk wilde stichten waarin iedereen dacht en deed zoals hij dat wilde. Om dat doel te bereiken heeft hij het Nationaal-socialisme op basis van het Fascisme bedacht, maar dan met 2 belangrijke toevoegingen:

Slide 22 - Tekstslide

Lebensraum en Rassenleer
1 Volk: Rassenleer: Hitler wilde de Joden wegpesten uit Duitsland met achterlating van hun bezittingen. Hij noemde de Joden etc. Untermenschen. Het Arische (Germaanse) ras was superieur.
1 Reich: Lebensraum: Hitler wilde een groot rijk om zijn Arische  volk leefruimte te geven. Hij wilde alle Duitstaligen in zijn rijk huisvesten (Alle Deutscher heim ins Reich)

Slide 23 - Tekstslide

Eine Wille, Ein Fuhrer
Eine Wille: Totalitaire staat: Iedereen moest denken en doen zoals de Fuhrer dat wilde. Het volk moest middels terreur, censuur, propaganda en gelijkschakeling gehersenspoeld worden. Andersdenkenden werden verwijderd.
Ein Fuhrer: Fuhrerprincipe: Hitlers wil was wet en hij moest overal gevolgd worden, zonder enige kritiek. 

Slide 24 - Tekstslide

Totale gelijkschakeling
  • Hitler wilde DU weer een groot en machtig maken (Derde Rijk) en streefde naar een totalitaire samenleving.

  •  Om dit te realiseren onderging Duitsland binnen twee jaar een proces van nazificatie en gelijkschakeling
  • Andere politieke partijen werden verboden en tegenstanders werden opgesloten in bijv. Dachau.

Slide 25 - Tekstslide

Indoctrinatie op alle niveaus van de samenleving

  • Schoolboeken vervangen door leermethodes van de nationaalsocialisten

  • Jongens moesten lid worden van de Hitlerjugend en meisjes van de Bund Deutscher Mädel

Slide 26 - Tekstslide

Klaslokalen in Nazi-Duitsland

Slide 27 - Tekstslide

De Hitler-jugend
De jongens gingen bij de Hitlerjugend en kregen les in vechten, sporten, navigeren etc. zodat zij goede soldaten zouden worden. De meisjes moesten bij de Bund Deutsche Mädel en werden voorbereid op het baren en opvoeden van nieuwe Arische kinderen.

Slide 28 - Tekstslide

De SA (Stürmabteilung)
  • Bruinhemden: zorgden voor terreur in de straten en vielen communisten aan. 
  • Nacht van de Lange Messen juni 1934.
  • De top van de SA wordt vermoord door de SS. De SA wordt omgedoopt in de Wehrmacht.

Slide 29 - Tekstslide

De SS
In 1925 wordt de SS (Schützstaffel) opgericht als persoonlijke lijfwacht van Hitler. Bij de SS mochten alleen de mannen, die van zuiver Duits bloed waren en het nazi-gedachtengoed in hun hart meedroegen. De SS was verantwoordelijk voor 95% van alle nazi-misdaden tijdens WO2.

Slide 30 - Tekstslide

Eén volk, één ras
  • NSDAP: Arische ras waren Übermenschen. Het beste ras, alle andere rassen ondergeschikt.
  • Daarnaast Untermenschen, in het bijzonder het Joodse volk (Antisemitisme) 
  • Neurenbergerwetten (1935) werden aangenomen. 
  • Kristallnacht (1938), veel Joden vluchten uit Duitsland.

Slide 31 - Tekstslide

Neurenberger wetten: wegbereider voor de Holocaust

  1. Wet ter bescherming van Duits bloed en Duitse eer: voor Joden verboden te trouwen met niet-Joodse Duitsers.
  2. De Burgerschapswet: heeft als doel vast te stellen wie Joods is en wie niet; Joden mogen niet meer in overheidsdienst werken. 
  3. Wet ter bescherming van de Genetische Gezondheid: koppels die willen trouwen moeten medisch onderzoek ondergaan om vast te stellen of zij 'geschikte kinderen' voort kunnen brengen.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Binnenlandse successen
  • Ondanks terreur en Jodenvervolging steeg de populariteit van Hitler: er kwam een einde aan de economische crisis.

  • Werkeloosheid daalde: werkverschaffingsprojecten.

  • Rijksarbeidsdienst ingevoerd: alle mannen van 18 jaar en ouder verplicht een halfjaar voor de overheid gaan werken.

Slide 34 - Tekstslide

Voorbereiden voor oorlog
  • Ook de dienstplicht werd afgeschaft tegen het VvV in: meer soldaten = meer banen.

  • Wapenindustrie werd uitgebreid: nog meer banen.

  • Door deze positieve economische ontwikkelingen volgen en geloven Duitsers massaal hun Führer, Adolf Hitler.

Slide 35 - Tekstslide

De militaire uitbreidingen
Hitler wilde een groot rijk voor zijn arische ras. Om dit te bereiken moest hij, tegen het VvV in, gebieden gaan innemen met zijn leger. 
   1935: Het Rijnland
1938: Oostenrijk
1938: Sudetenland (Conferentie van München)
1 september 1939: Polen

Slide 36 - Tekstslide

Appeacementpolitiek
Volgens het VvV moesten Frankrijk en Engeland bij gebiedsuitbreiding militair ingrijpen. Omdat deze landen nog geen oorlog wilden, mocht Hitler de gebieden hebben om hem tevreden te houden: Appeacement

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video