week 51: schrijven

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, laptop dicht op tafel.


1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, laptop dicht op tafel.


Slide 1 - Tekstslide

Deze week
Maandag: uitleg schrijfvaardigheid + opdrachtjes
Donderdag: uitleg goede zinnen schrijven + schrijfopdracht 
Vrijdag: Afronden schrijfopdracht, afronden boekopdracht 

Je leert een informerende tekst schrijven met goede zinnen.



Slide 2 - Tekstslide

Deze les
1. Startopdracht 
2. Uitleg schrijfvaardigheid afgewisseld met opdrachten
3. Les afsluiten 

Lesdoel: je leert dat je in een informerende tekst vragen van een lezer beantwoordt 



Slide 3 - Tekstslide

Startopdracht 
1. Schrijf per zin de vraag op die wordt beantwoord: 

Diclofenac
Diclofenac behoort tot de geneesmiddelengroep die niet-steroïde ontstekingsremmende middelen (NSAID's) genoemd wordt. Deze middelen worden gebruikt om pijn en ontsteking te behandelen. Dit middel verlicht de verschijnselen van een ontsteking, zoals pijn en zwelling en vermindert ook koorts. Het heeft geen effect op de oorzaak van de ontsteking of koorts. 

Slide 4 - Tekstslide

Informerende teksten schrijven
1. Voor wie schrijf je? 
Neem altijd een lezer in gedachten
2. Begin met je belangrijkste boodschap
3. Wat zou de lezer willen weten? 
Beantwoord de vragen die de lezer heeft. 




Wat zou je als lezer van een tekst het pretpark Disneyland allemaal willen weten?  Schrijf 4 vragen op die je wilt dat de schrijver beantwoordt. 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe schrijf je duidelijk en leesbaar?

Slide 6 - Open vraag

Duidelijk & leesbaar
Je wilt ook zo duidelijk mogelijk en leesbaar schrijven. Dat doe je door:

1. Korte zinnen te schrijven. Denk aan tussen de 7-10 woorden. 
2. Schrijf concreet: Niet 'ze zeggen dat een kleine groep.', maar 'De onderzoekers hebben uitgezocht dat 15% van....'
3. Gebruik ook lezersvragen die je kunt beantwoorden
Hoe komt het nou dat schrijven moeilijk is? Dat komt omdat schrijven een complexe vaardigheid is. 



Slide 7 - Tekstslide

Maak deze zin korter 
(je mag de volgorde veranderen)
Uit onderzoek blijkt dat ons vermogen om een saaie tekst uit te lezen de laatste tien jaar met twintig procent of meer is afgenomen, zodat we dus kunnen spreken van een nationale afleidingsepidemie. 

Slide 8 - Tekstslide

Maak deze zin korter 
(je mag de volgorde veranderen)
Uit onderzoek blijkt dat ons vermogen om een saaie tekst uit te lezen de laatste tien jaar met twintig procent of meer is afgenomen, zodat we dus kunnen spreken van een nationale afleidingsepidemie. 

We hebben we maken met een nationale afleidingsepidemie. Waarom? Uit onderzoek blijkt dat ons vermogen om een saaie tekst is gelezen is afgenomen. De laatste 10 jaar is dat vermogen met twintig procent of meer afgenomen. 

Slide 9 - Tekstslide

Nu jullie: in duo's 
Jij moet een informerend tekstje over: hondenbelasting
Je gaat niet de tekst zelf schrijven, maar nadenken over hoe je dat zou doen. Denk na en geef antwoord op de volgende vragen:
1. wie is de lezer van je tekst? 
2. wat is het belangrijkste dat je wil vertellen?
3. welke vragen die een lezer heeft, gaan jullie beantwoorden in je tekst?  Minimaal 5 vragen. 

Klaar? Maak opgave 1, 5 en 6 van hoofdstuk 10. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze les
1. terugblik vorige les
2. Uitleg duidelijke zinnen schrijven
3. Schrijfopdracht 

Lesdoel: je leert hoe je goede, begrijpelijke zinnen schrijft 



Slide 11 - Tekstslide

Welke zin vind jij duidelijker?
A
Mijn broer, die erg van gamen houdt, kocht het spel waar hij wekenlang voor had gespaard
B
Mijn broer houdt erg van gamen. Hij kocht het spel waar hij wekenlang voor had gespaard

Slide 12 - Quizvraag

Wat is volgens jou een eigenschap van een goede duidelijke zin?

Slide 13 - Open vraag

Goede zinnen
Oke, en dan nu de theorie:
1. Hoofdletter + punt/vraagteken/uitroepteken
2. Onderwerp + persoonsvorm
3. Dagelijks taalgebruik, maar wel netjes
4. Niet te lang: 7-10 woorden (langer mag, maar wissel af!) 
5. Vermijd passieve zinnen (er wordt gezegd > Jan zegt)
6. Afwisselen in de volgorde van de zin 

Slide 14 - Tekstslide

Wat ontbreekt er bij de volgende zinnen?
1. mijn vader speelde vroeger trompet in het JeugdOrkest Nederland
2. Houd nou toch een keer vijf minuten je mond!
3. De moeder van Krista, de oudste zus van Meriam en die tante van Ebru met dat rare haar. 

Slide 15 - Tekstslide

Ambtenarentaal: duo's 
Veel brieven van de overheid bevatten ingewikkeld taalgebruik. Dat is niet altijd nodig. Hoe zou je deze zinnen makkelijker maken? 

1. Ik heb uw bericht inzake de herziening van onze overeenkomst ontvangen. 
2. Sacha heeft recentelijk zijn werkstuk geoptimaliseerd en ingediend. 
3. Als je drie keer absent bent geweest, wachten er sancties. 

Slide 16 - Tekstslide

Brief van de gemeente: inleveren It's Learning
Je gaat een korte brief schrijven. De brief schrijf je namens de gemeente. Je wilt inwoners van Barneveld informeren over de nieuwe papierkliko's die er komen. Die worden geleverd in de maand februari. 
Voor je gaat schrijven
1. wie is de lezer van je tekst?
2. wat is het belangrijkste dat je wil vertellen?
3. welke vragen die een lezer heeft, ga jij beantwoorden in je tekst?  
Tijdens het schrijven
1. Schrijf heldere korte zinnen 
2. Wees niet te vaag!
3. Wissel je zinsvolgorde af. 

Slide 17 - Tekstslide

Einde van de les

Slide 18 - Tekstslide

Welkom!
Stillezen
Pak je boek en ga stillezen 
OF
werk aan je boekopdracht 

timer
30:00

Slide 19 - Tekstslide

Brief van de gemeente
Je gaat een korte brief schrijven. De brief schrijf je namens de gemeente. Je wilt inwoners van Barneveld informeren over de nieuwe kliko's die er komen. 
Voor je gaat schrijven
1. wie is de lezer van je tekst?
2. wat is het belangrijkste dat je wil vertellen?
3. welke vragen die een lezer heeft, ga jij beantwoorden in je tekst?  
Tijdens het schrijven
1. Schrijf heldere korte zinnen 
2. Wees niet te vaag!
3. Wissel je zinsvolgorde af. 

Slide 20 - Tekstslide

Raadgedicht
https://raadgedicht.nl/wanneer-je-haar-niet-ziet-wessel-klootwijk/ 

Slide 21 - Tekstslide

Maak nu zelf een raadgedicht over Kerst
Voor je gaat dichten, bedenk het volgende:

1. waar denk jij aan / zie je voor je bij Kerst? 
2. hoe voelt Kerst voor jou?  
3. welk gevoel wil je de lezer meegeven? 

Probeer nu dat in een gedicht te vatten - het hoeft niet te rijmen! 
Minimaal 8 regels
En laat 1 woord weg! Kan de lezer het raden?

Slide 22 - Tekstslide

Wat weet je al?


Kies een van de foto's. Probeer (de sfeer) van de foto in een paar zinnen zo goed mogelijk te beschrijven.

- waar is het? 
- hoe is het daar? 



Slide 23 - Tekstslide

Deze les
1. Oefeningen maken: startopdracht 
2. Extra uitleg: bwb / lv / mv 
3. Leren! 
4. Kahoot 


Slide 24 - Tekstslide

ww-spelling

1. Er (woeden) gisteren een hevige storm. 

2. Hij (reageren) altijd zo boos als hij (worden) aangesproken op zijn gedrag. 

3. Goed of fout? 
De belastingdienst heeft verkeerde brieven verstuurt naar gezinnen. 
ontleden

1. In de klas staan bureaus

2. De feestneus stuurde vorige week uitnodigingen voor zijn verjaardag aan al zijn vrienden. 

3. Benoem hww+ zww:
Als snel bleek de docent geen extra punten meer te geven. 

Slide 25 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Is ontzettend belangrijk in taal: daar geef je namelijk vanalles mee aan:

- waar iets plaatsvindt  (In lokaal 110)
- wanneer is gebeurt  (Het 5e lesuur)
- waarom iets gebeurt  (Vanwege de lesplanning) 
- met wie iets gebeurt  (Met klas HA1C)
- hoe iets gebeurt   (Met veel plezier) 
en een heleboel nuances 

Slide 26 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
- Er kunnen er meerdere in één zin zitten
- Soms is het echt een woordgroep
- Soms is het maar één woord
- Ook een vraagwoord is een bijwoordelijke bepaling (wanneer, waarom etc)

Slide 27 - Tekstslide

lv + mv
Een zin kan een lijdend voorwerp hebben: iets of iemand dat iets 'ondergaat'
Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp. 
wie of wat + wg + ow

Een zin kan een meewerkend voorwerp hebben: iets of iemand voor wie iets wordt gedaan. Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp. 
aan wie of wat + wg + ow + lv

Slide 28 - Tekstslide

MET VEEL RISICO REMDE MAX VERSTAPPEN VLAK VOOR DE BOCHT OP HET NATTE ASFVALT ACHTER ZIJN VOORGANGER. 

Stap 1: de persoonsvorm
Stap 2: het werkwoordelijk gezegde
Stap 3: onderwerp
Stap 4: lijdend voorwerp
Stap 5: meewerkend voorwerp
Stap 6: bijwoordelijke bepaling 




Slide 29 - Tekstslide

NU JIJ:

Stap 1: de persoonsvorm
Stap 2: het werkwoordelijk gezegde
Stap 3: onderwerp
Stap 4: lijdend voorwerp
Stap 5: meewerkend voorwerp
Stap 6: bijwoordelijke bepaling
De conciërge brengt altijd koffie aan alle leraren in hun lokaal. 

Gisteren was er een groot feest op het plein. 

Achter de ingang, net voor de prullenbak, lag een wikkel van een mars op de grond. 

Slide 30 - Tekstslide

Leren
1. Met je lesboek + opdrachten
2. Met de extra oefenbladen op It's Learning
3. Met Quizlet (woordjes)
4. Met cambiumned.nl 


timer
10:00

Slide 31 - Tekstslide

Deze les
1.  Stillezen
2. Oefening perspectief
-pauze- 
3. Oefenen ontleden + bwb 
4. Aan de slag
5. Quiz werkwoordspelling! 
5. Afsluiten 

Slide 32 - Tekstslide

Mindmap leesboek
Je maakt een mindmap over de hoofdpersoon uit jouw boek.  Dat helpt je om te bepalen welk perspectief je boek heeft en wat jij allemaal weet over je hoofdpersoon. 

Stap 1: start met de naam van de hoofdpersoon
Stap 2: schrijf alles op wat je van hem/haar weet. 
Hobby's, uiterlijk, familie, en alles waar je nog meer aan denkt 

Stap 3: bespreek het na 10 minuutjes met de klasgenootje. Kan je jouw mindmap nog aanvullen? 

Slide 33 - Tekstslide

Zij kreeg op haar verjaardag een prachtige nieuwe fiets. 


Stap 1: de persoonsvorm
Stap 2: het werkwoordelijk gezegde
Stap 3: onderwerp
Stap 4: lijdend voorwerp
Stap 5: meewerkend voorwerp
Stap 6: bijwoordelijke bepaling 



Slide 34 - Tekstslide

Thomas Edison vond lang geleden de elektrische gloeilamp uit.






nu jij!

Slide 35 - Tekstslide

Weektaak les 37
Let op: alleen 2e deel van les 37 (bwb)
Maak opdracht: 6, 7 en 10?
Heb je de weektaak van les 22 al af? 
> 2, 3, 5, 6, 7 en 8
Klaar? Dan kijk je na? 
Ook klaar met nakijken? Dan maak je het extra oefenblad. 

Je werkt 10 minuten in stilte (geen vragen) 
timer
10:00

Slide 36 - Tekstslide

Quiz werkwoordspelling
Iemand 0 fouten gemaakt? Dan volgt maandag een traktatie! 




Slide 37 - Tekstslide