Tener = hebben ( in bezit) / Que = wat, datmaar... TENER QUE = MOETEN.
Tener moet je vervoegen ( Dus: tengo que, tienes que, tiene que, etc)
Na tener que komt er een héél werkwoord.
Vb:
Tenemos que hablar con el profesor. - Wij moeten met de docent spreken.
Tengo que ir a casa. - Ik moet naar huis gaan.