Quiz als H3 af is

Klas 2
Wat hebben jullie onthouden van hoofdstuk 3?





Deze quiz omvat 42 vragen.
Let op: voor meerkeuzevragen heb je beperkt de tijd (20 of 30 sec.)
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Klas 2
Wat hebben jullie onthouden van hoofdstuk 3?





Deze quiz omvat 42 vragen.
Let op: voor meerkeuzevragen heb je beperkt de tijd (20 of 30 sec.)

Slide 1 - Tekstslide

1. "kortom" is een signaalwoord voor...
A
een voorwaardelijke verband
B
een toegevend verband
C
een doel-middelverband
D
samenvattend verband

Slide 2 - Quizvraag

2. "zodat" is een signaalwoord voor...
A
een voorwaardelijke verband
B
een toegevend verband
C
een doel-middelverband
D
samenvattend verband

Slide 3 - Quizvraag

3. "weliswaar" is een signaalwoord voor...
A
een voorwaardelijke verband
B
een toegevend verband
C
een doel-middelverband
D
samenvattend verband

Slide 4 - Quizvraag

4. "mits" is een signaalwoord voor...
A
een voorwaardelijke verband
B
een toegevend verband
C
een doel-middelverband
D
samenvattend verband

Slide 5 - Quizvraag

5. "niettemin" is een signaalwoord voor...
A
een voorwaardelijke verband
B
een toegevend verband
C
een doel-middelverband
D
samenvattend verband

Slide 6 - Quizvraag

6. "middels" is een signaalwoord voor...
A
een voorwaardelijke verband
B
een toegevend verband
C
een doel-middelverband
D
samenvattend verband

Slide 7 - Quizvraag

7. Hoewel Piet van kamperen houdt, gaat hij dit jaar niet mee naar de camping.

In bovenstaande zin is sprake van een ...... verband.
A
voorwaardelijk
B
toegevend
C
doel-middel
D
samenvattend

Slide 8 - Quizvraag

8. Als je je huiswerk goed doet, dan ga je vast over.

In bovenstaande zin is sprake van een ...... verband.
A
voorwaardelijk
B
toegevend
C
doel-middel
D
samenvattend

Slide 9 - Quizvraag

Vraag 1 t/m 8 gingen over de theorie "Lezen" op p. 72-73, had je veel fout, lees deze dan nog even door.

Slide 10 - Tekstslide

9. Noteer het juiste voorzetsel.
verantwoordelijk zijn .....

Slide 11 - Open vraag

10. Noteer het juiste voorzetsel.
in verband .....

Slide 12 - Open vraag

11. Noteer het juiste voorzetsel.
De A28 ter hoogte .... Nunspeet.

Slide 13 - Open vraag

12. Noteer het juiste voorzetsel.
ten behoeve.....

Slide 14 - Open vraag

Vraag 9 t/m 12 gingen over de theorie "woordenschat" op p. 84, had je veel fout, lees deze dan nog even door.

Slide 15 - Tekstslide

13. Kies de juiste betekenis.

Een duit in het zakje doen
A
geld opleveren
B
een bijdrage leveren
C
veel geld uitgeven
D
geld verspillen

Slide 16 - Quizvraag

14. Kies de juiste betekenis.

Het is een dubbeltje op zijn kant.
A
helemaal geen geld meer hebben
B
het is onzeker hoe de zaak zal aflopen
C
het doet er niet toe wat het kost
D
het maakt niet uit hoe je aan je geld komt

Slide 17 - Quizvraag

15. Kies de juiste betekenis.

Op grote voet leven.
A
geld opleveren
B
geld verspillen
C
veel geld uitgeven
D
geen geld meer hebben

Slide 18 - Quizvraag

16. Kies de juiste betekenis.

Van de hand in de tand leven.
A
geld verspillen
B
geld opleveren
C
meteen uitgeven wat je verdient
D
het maakt niet uit hoe je aan je geld komt

Slide 19 - Quizvraag

Vraag 13 t/m 16 gingen over opdracht 5 op p. 86, had je veel fout, lees deze dan nog even door.

Slide 20 - Tekstslide

17. De bijvoeglijke bepaling...
A
is geen apart zinsdeel
B
maakt deel uit van een ander zinsdeel
C
zegt iets over een znw
D
is altijd een bijv.nw

Slide 21 - Quizvraag

18. een bijvoeglijke bepaling kan voor en achter een znw staan.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

19. Noteer de bvb's uit onderstaande zin (onder elkaar):

De lieve baby at het liefst groene groente.

Slide 23 - Open vraag

20. Noteer de bvb's uit onderstaande zin:

Hockey is mijn favoriete sport.

Slide 24 - Open vraag

21. Noteer de bvb's uit onderstaande zin:

Die docente Nederlands moet je in de gaten houden.

Slide 25 - Open vraag

22. Noteer de bvb's uit onderstaande zin:

Die drie laatste koekjes eet mijn broertje van elf nog wel op.

Slide 26 - Open vraag

23. Noteer de bvb's uit onderstaande zin:

Het grootste land van de wereld is het Rusland van Poetin.

Slide 27 - Open vraag

24. Bekijk de zin: Die gemene overtreding kostte hem de rode kaart.

Waar of niet waar?
I 'gemene' is een bijvoeglijke bepaling bij 'overtreding'.
II 'rode' is een bijvoeglijke bepaling bij 'kaart'.

A
I en II zijn beide waar
B
I is waar, II is niet waar.
C
I is niet waar, II is waar.
D
I en II zijn beide niet waar.

Slide 28 - Quizvraag

25. Welke bvb zat er nog meer in voorgaande zin?

Die gemene overtreding kostte hem de rode kaart.

Slide 29 - Open vraag

26. Bekijk de zin:
De afloop van de voorstelling was erg verrassend.

Waar of niet waar?
I 'van de voorstelling' is een bijvoeglijke bepaling bij 'afloop'.
II 'erg' is een bijvoeglijke bepaling bij 'verrassend'.


A
I en II zijn beide waar.
B
I is waar, II is niet waar.
C
I is niet waar, II is waar.
D
I en II zijn beide niet waar.

Slide 30 - Quizvraag

27. Bekijk de zin:
De lange reis was erg vermoeiend.

Waar of niet waar?
I 'lange' is een bijvoeglijke bepaling bij 'reis'.
II 'erg' is een bijvoeglijke bepaling bij 'vermoeiend'.


A
I en II zijn beide waar.
B
I is waar, II is niet waar.
C
I is niet waar, II is waar.
D
I en II zijn beide niet waar.

Slide 31 - Quizvraag

Vraag 17 t/m 27 gingen over de bijvoeglijke bepaling, had je veel fout, lees je aantekening dan nog even door.

Slide 32 - Tekstslide

28. Noteer de bijstelling uit onderstaande zin.

Mevrouw Coolen, de mentor van 2D, is docent Nederlands.

Slide 33 - Open vraag

29. Noteer de bijstelling uit onderstaande zin.

De open dag is op het SGDB, de leukste school van Den Bosch.

Slide 34 - Open vraag

30. De bijstelling.....
A
is geen apart zinsdeel
B
staat tussen komma's, of tussen een komma en een punt
C
herhaalt met andere woorden wat ervoor staat
D
hoort bij taalkundig ontleden

Slide 35 - Quizvraag

Vraag 28 t/m 30 gingen over de bijstelling, had je veel fout, lees je aantekening dan nog even door.

Slide 36 - Tekstslide

31. Ik eet zes koekjes. Zes=...
A
bht
B
oht
C
brt
D
ort

Slide 37 - Quizvraag

32. Piet werd vierde. Vierde=...
A
bht
B
oht
C
brt
D
ort

Slide 38 - Quizvraag

33. Ik eet enkele koekjes. enkele=...
A
bht
B
oht
C
brt
D
ort

Slide 39 - Quizvraag

34. Hoeveelste werd jij? Hoeveelste=...
A
bht
B
oht
C
brt
D
ort

Slide 40 - Quizvraag

Vraag 31 t/m 34 gingen over het telwoord, had je veel fout, lees je aantekening dan nog even door.

Slide 41 - Tekstslide

35. Kies de correcte spellingswijze.
A
bioindustrie
B
bio-industrie

Slide 42 - Quizvraag

36. Kies de correctie spellingswijze.
A
skijack
B
ski-jack

Slide 43 - Quizvraag

37. Kies de correctie spellingswijze.
A
vanilleijs
B
vanille-ijs
C
vanileijs
D
vanile-ijs

Slide 44 - Quizvraag

38. Kies de correctie spellingswijze.
A
anti-Russisch
B
antiRussisch

Slide 45 - Quizvraag

39. Kies de correcte spellingswijze.
A
SintBavokerk
B
Sint-Bavokerk
C
Sint Bavo kerk
D
Sint Bavokerk

Slide 46 - Quizvraag

40. Kies de correcte spellingswijze.
A
anti-roker
B
antiroker

Slide 47 - Quizvraag

41. Welke pvtt bestaat NIET?
A
herbouwt
B
antwoort
C
bevind
D
vermoedt

Slide 48 - Quizvraag

42. Welke pvtt bestaat NIET?
A
geloofd
B
beziet
C
bezuinigt
D
vergist

Slide 49 - Quizvraag

Vraag 35 t/m 42 gingen over het onderdeel spelling van H3, had je veel fout, lees dan p. 94 en 96 nog even door.

Slide 50 - Tekstslide

En de winnaar is.....

Slide 51 - Tekstslide