H1 t/m 5 - woordsoorten

Woordsoorten
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1,2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het eind van de les weet je wat een bijvoeglijk naamwoord en een voorzetsel is
Je herkent een bijvoeglijk naamwoord in zinnen en in een videofragment
We herhalen alle andere woordsoorten die we eerder geoefend hebben 

Slide 2 - Tekstslide

Spoorboekje
- Wat weten we al? Opdracht 2 en 3 (boek blz. 67 en 68)
-Volgen van de instructie, aantekeningen maken
-Oefenen 
-Oefenen aan de hand van een videofragment
-Werken aan de opdrachten (als hier nog tijd voor is)
-Huiswerk doornemen

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling
- lidwoord: de, het, een 
- zelfstandig naamwoord: dingen, dieren, mensen, planten, namen (alles wat iets is)
- werkwoord: geven aan wat iemand doet / wat er gebeurt --> persoonsvorm, heel werkwoord, voltooid deelwoord


Slide 4 - Tekstslide

Grammtica: Bijvoeglijke naamwoorden
- afkorting: bn
-zegt iets over een zelfstandig naamwoord
-geeft extra informatie over het zn
-een bn staat vaak voor het zn
-bn kan ook achter het zn staan
De snelle auto. De auto van hem is sne.
De villa is reusachtig. De reusachtige villa. 

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetsels 
-afkorting: vz
-geven een plaats of tijd aan
-staan nooit alleen, het hoort bij één of meerdere woorden
-trucje: kan het woord voor 'de vakantie' of 'de kast' staan, is het een voorzetsel
op de kast, achter de kast, naast de kast
op vakantie, in de vakantie, tijdens de vakantie

Slide 6 - Tekstslide

We gaan oefenen!

Slide 7 - Tekstslide

Noteer de drie lidwoorden zonder komma's ertussen.

Slide 8 - Open vraag

Noteer een zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Open vraag

Noteer een bijvoeglijk naamwoord bij je gekozen znw.

Slide 10 - Open vraag

Noteer een voorzetsel.

Slide 11 - Open vraag

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
autootje
tekst
vrouw
loper
adem
pad
frisse
schattige
lange
witte
mooie
verbrede

Slide 12 - Sleepvraag

wel een voorzetsel
geen voorzetsel
op
met
tussen
over
tijdens
buiten
werk
onder
binnen

Slide 13 - Sleepvraag

De kleine jongen speelt met zijn auto.
speelt = ...
A
znw
B
bijv.nw.
C
vz
D
ww

Slide 14 - Quizvraag

De kleine jongen speelt met zijn auto.
met = ...
A
znw
B
bijv.nw.
C
vz
D
ww

Slide 15 - Quizvraag

De kleine jongen speelt met zijn auto.
kleine = ...
A
znw
B
bijv.nw.
C
vz
D
ww

Slide 16 - Quizvraag

De schattige paardjes draven daar.
draven =
A
ww, pv
B
ww, heel ww
C
ww, vdw
D
vz

Slide 17 - Quizvraag

De schattige paardjes draven daar.
schattige =
A
znw
B
bijv.nw.
C
ww
D
vz

Slide 18 - Quizvraag

Het regent heel hard.
Het =
A
znw
B
bijv.nw.
C
lw
D
geen van de antwoorden

Slide 19 - Quizvraag

Het regent heel hard.
regent =
A
znw
B
bijv.nw.
C
ww
D
geen van de antwoorden

Slide 20 - Quizvraag

Het regent heel hard.
hard =
A
znw
B
bijv.nw.
C
lw
D
geen van de antwoorden

Slide 21 - Quizvraag

Oefenen met een videofragment
Kijk het fragment en schrijf in je Nederlands schrift zoveel mogelijk bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels op 

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht maken 
Blz. 68 t/m 71 opdracht 4-5-6-8-9-10-11

Klaar? Verder met fictie en gedichten

Huiswerk wordt opdracht 4-5-6-8-9-10-11

Slide 23 - Tekstslide

Ik kan de lidwoorden en zelfstandige naamwoorden benoemen.
A
Ja
B
Nee
C
Nee, lidwoorden wel
D
Nee, zelfstandig naamwoorden wel

Slide 24 - Quizvraag

Ik kan het bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel aanwijzen in zinnen.
A
Ja
B
Nee
C
Nee, bijvoeglijk naamwoord wel
D
Nee, voorzetsel wel

Slide 25 - Quizvraag

Ik kan de vorm van werkwoorden benoemen.
A
Ja, allemaal
B
Nee, vdw niet
C
Nee, pv wel
D
Nee, heel ww niet

Slide 26 - Quizvraag