Klas 2K - Grammatica H6: Betrekkelijk voornaamwoord

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 2K

Vandaag...
- Stillezen
- Herhaling woordsoorten


Huiswerk donderdag 24 maart:
- Schema woordsoorten inleveren in Teams

Huiswerk vrijdag 25 maart
Repetitie woordsoorten h1, 3, 4,  5, 6


Leerdoelen:
- Ik kan alle woordsoorten in een zin benoemen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 2K

Vandaag...
- Stillezen
- Herhaling woordsoorten


Huiswerk donderdag 24 maart:
- Schema woordsoorten inleveren in Teams

Huiswerk vrijdag 25 maart
Repetitie woordsoorten h1, 3, 4,  5, 6


Leerdoelen:
- Ik kan alle woordsoorten in een zin benoemen

Slide 1 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.

Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekenuis lag, is weer beter.
betrekkelijk voornaamwoord: die want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is
antecedent: de man want de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (1)
De boom die omgevallen is, rot weg.

Slide 4 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent
Dus...
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.
Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

Bij een ingesloten antecedent wordt het antecedent niet genoemd.
Het antecedent zit al in het betrekkelijk voornaamwoord.
Je kunt het ingesloten antecedent vervangen door: diegene die/datgene wat.

Slide 5 - Tekstslide

voorbeeld 1 (betrekkelijk vnw. met ingesloten antecedent)

Slide 6 - Tekstslide

Overzicht woordsoorten
blw
Bepaald lidwoord
de + het
olw
Onbepaald lidwoord
een
zn
Zelfstandig naamwoord
- een woord voor mens, dier, plant, ding of gevoel
- je kunt er de, het of een voor zetten

Slide 7 - Tekstslide

Informatie woordsoorten
www.cambiumned.nl

www.jufmelis.nl

www.youtube.com

online lesmethode Nieuw Nederlands

Slide 8 - Tekstslide

Het bestuur nam de beslissing... de trainer ontslagen moest worden.
A
die
B
dat

Slide 9 - Quizvraag

De vraag... het team gaat trainen, moet snel beantwoord worden.
A
die
B
wie

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die
  • Dat
  • Wie 
  • Wat


(welke of hetgeen)

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
'De boom die omgevallen is, rot weg.

Slide 13 - Open vraag

Antwoord
De boom die omgevallen is, rot weg.

Die = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar het woord/woorden dat eerder genoemd is)
De boom = antecedent (die zegt iets over de boom)

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (2)
De burgermeester gaf een prijs aan de winnaar van het voetbalelftal dat kampioen was geworden. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
De burgermeester gaf een prijs aan de winnaar van het voetbalelftal dat kampioen was geworden.

Slide 16 - Open vraag

Antwoord
De burgermeester gaf een prijs aan de winnaar van het voetbalelftal dat kampioen was geworden. 

Dat = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar het woord/woorden dat eerder genoemd is)
het voetbalelftal = antecedent (dat zegt iets over het voetbalelftal )

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (3)
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer .

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer .

Slide 19 - Open vraag

Antwoord
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer .

Wie = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar een woord dat eerder genoemd is)
de juffrouw= antecedent (zegt iets over wie)

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (4)
Ik heb tijdens LessonUp mijn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
Ik had tijdens LessonUp mijn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

Slide 22 - Open vraag

Noem alle betrekkelijke voornaamwoorden

Slide 23 - Open vraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
Wie dit leest, is gek.

Slide 24 - Open vraag

Aanvulling antwoord
Wie dit leest is gek.

Wie is geen vragend voornaamwoord, maar wie is een betrekkelijk voornaamwoord.
Wie kun je vervangen door: 'Diegene die dit leest, is gek.'
antecedent is ingesloten - namelijk 'diegene die' want diegene verwijst naar 'die' (betrekkelijk voornaamwoord)

Slide 25 - Tekstslide

voorbeeld 2 (betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent)
Wat je daar eet, is ongezond.


Slide 26 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
Wat je daar eet, is ongezond.

Slide 27 - Open vraag

Aanvulling antwoord
Wat je daar eet, is ongezond.

wat= betrekkelijk voornaamwoord
wat kun je vervangen door: Datgene wat je eet, is ongezond.
antecedent is ingesloten - namelijk 'datgene' want datgene verwijst naar 'dat' (betrekkelijk voornaamwoord)

Slide 28 - Tekstslide

Noem de vier belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden

Slide 29 - Open vraag

Korte herhaling:
Betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.
Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

Bij een ingesloten antecedent wordt het antecedent niet genoemd.
Het antecedent zit al in het betrekkelijk voornaamwoord.
Je kunt het ingesloten antecedent vervangen door: diegene die/datgene wat.

Slide 30 - Tekstslide

Let op!
Verwijswoord - wat 

Met het verwijswoord wat verwijs je naar
  • dat en datgene
  • een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), 
  • een overtreffende trap (het beste
  • een hele zin:

Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.

Slide 31 - Tekstslide

Let op!
Verwijswoord - dieren/mensen

  • Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
  • Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):

De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide