Hoofdstuk 5 Licht

Hoofdstuk 5: licht

Hoe? oefenen!
Wat herhalen we vandaag?
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5: licht

Hoe? oefenen!
Wat herhalen we vandaag?

Slide 1 - Tekstslide

Hoe zeker voel jij je bij de stof van
hoofdstuk 5 (licht)?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Hoe goed heb jij geoefend deze periode met huiswerk opgaves?
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdstuk 5 Licht
In de volgende slides ga je vragen beantwoorden
Dit duurt ongeveer 60 minuten
Je mag gebruik maken van papier, pen en potlood 
Bij het tekenen gebruik je een geodriehoek
Bij het rekenen mag je een rekenmachine gebruiken
Je hebt voor deze toets geen binas nodig

Slide 5 - Tekstslide

Welke twee beweringen over lichtbronnen zijn waar?
A
De zon is een directe lichtbron.
B
Een directe lichtbron weerkaatst het licht naar je ogen.
C
Een indirecte lichtbron geeft zelf geen licht.
D
Een indirecte lichtbron kun je zien in het donker.

Slide 6 - Quizvraag

Een lichtstraal valt op een spiegel en wordt weerkaatst.
Welke hoek in figuur 1 is de hoek van inval?
A
Hoek 1
B
Hoek 2
C
Hoek 3
D
Hoek 4

Slide 7 - Quizvraag

Hoog in de bergen heb je meer kans om rood te worden door de zon.
Dat komt doordat:
A
daar meer uv-straling komt.
B
daar meer ir-straling komt.
C
je daar dichter bij de zon bent.
D
de lucht er schoner is.

Slide 8 - Quizvraag

Welke bewering over spectraalkleuren is waar?
Een spectraalkleur:
A
kan door een prisma in twee kleuren worden gesplitst.
B
kan door een prisma niet worden gesplitst.
C
kan door een prisma worden omgezet in wit licht.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een bolle lens?
A
een negatieve lens die in het midden dikker is dan aan de rand
B
een negatieve lens die in het midden dunner is dan aan de rand
C
een positieve lens die in het midden dikker is dan aan de rand
D
een positieve lens die in het midden dunner is dan aan de rand

Slide 10 - Quizvraag

In figuur 2 zie je hoe een reëel beeld is gemaakt met een positieve lens.
Welke twee lichtstralen gebruik je als constructiestralen?
A
Lichtstraal 1
B
Lichtstraal 2
C
Lichtstraal 3
D
Lichtstraal 4

Slide 11 - Quizvraag

Je schijnt met een zaklamp op een negatieve lens.
Wat is het brandpunt van die negatieve lens?
A
Het punt waar de lichtstralen na breking bij elkaar komen.
B
Het punt waar de lichtstralen vandaan komen.
C
Het punt waar de lichtstralen vandaan lijken te komen.

Slide 12 - Quizvraag

8. Welke bewering over de pupil in je oog is waar? (3p)
A
De pupil laat overdag veel licht door.
B
De pupil laat ’s nachts weinig licht door.
C
De pupil is een opening in de iris.
D
De pupil is een opening in je oog.

Slide 13 - Quizvraag

Je zit op het strand en eet een ijsje. Je kijkt naar een schip in de verte. Wat gebeurt er als je vervolgens naar het ijsje kijkt?
A
Je ooglenzen worden dan boller om het licht meer te breken.
B
Je ooglenzen worden dan boller om het licht minder te breken.
C
Je ooglenzen worden dan platter om het licht meer te breken.
D
Je ooglenzen worden dan platter om het licht minder te breken.

Slide 14 - Quizvraag

Mounir rijdt in het donker op zijn fiets en draagt een hesje met reflecterende strepen. De fietsverlichting is aan. Een auto die Mounir tegemoetkomt ziet helder gele strepen en een wit voorlicht.
Is Mounir in zijn hesje een directe lichtbron?
Leg je antwoord uit.

Slide 15 - Open vraag

Mounir rijdt in het donker op zijn fiets en draagt een hesje met reflecterende strepen. De fietsverlichting is aan. Een auto die Mounir tegemoetkomt ziet helder gele strepen en een wit voorlicht.
Is de fietsverlichting een directe lichtbron?
Leg je antwoord uit.

Slide 16 - Open vraag

Vraag 13.

Slide 17 - Tekstslide

Er zijn twee manieren waarop voorwerpen het licht kunnen weerkaatsen. Een van die manieren zie je in figuur 4.

Welk soort terugkaatsing is getekend in figuur 4?

Slide 18 - Open vraag

Er zijn twee manieren waarop voorwerpen het licht kunnen weerkaatsen. Een van die manieren zie je in figuur 4.

Teken de andere manier. Maak hier een foto van en upload hier.

Slide 19 - Open vraag

Hoe heet de manier van terugkaatsing die je getekend hebt?

Leg uit wat het verschil is tussen de twee vormen van terugkaatsing.

Slide 20 - Open vraag

Waar is het spiegelbeeld?
A
Voor de spiegel
B
Op de spiegel
C
Achter de spiegel

Slide 21 - Quizvraag

Wat weet je van de afstand tussen het spiegelbeeld en de spiegel en het afstand tussen het voorwerp en de spiegel?
A
Van spiegelbeeld is groter
B
Van voorwerp is groter
C
Even groot

Slide 22 - Quizvraag

waar bevindt het spiegelbeeld zich?

A
loodrecht achter de spiegel
B
in de spiegel
C
voor de spiegel
D
op de plaats van het voorwerp

Slide 23 - Quizvraag

Hoe heet de lijn die loodrecht op de spiegel staat?
A
De normaal
B
Hoek van inval
C
Hoek van terugkaatsing
D
geen idee

Slide 24 - Quizvraag

Een Belgische vlag (zwart-geel-rood) wordt beschenen met verschillende kleuren licht.
Welke kleuren zie je als deze vlag wordt beschenen met zuiver rood licht, met zuiver blauw licht en met zuiver geel licht?

Slide 25 - Open vraag

16. Een Belgische vlag (zwart-geel-rood) wordt beschenen met verschillende kleuren licht.
16b. Leg voor elke kleur van de vlag uit waardoor je hem bij de verschillende kleuren licht op die manier ziet.

Slide 26 - Open vraag

Behalve wit licht bevat zonnestraling nog andere soorten straling.
Welk soort straling voel je als warmtestraling?

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide