Eindopdracht hoofdstuk 5 Licht Opdracht 1

Eindopdracht hoofdstuk 5 Licht
Opdracht 1

In de volgende slides ga je vragen beantwoorden.

Je krijgt een O(nvoldoende), V(oldoende) of G(oed).
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Eindopdracht hoofdstuk 5 Licht
Opdracht 1

In de volgende slides ga je vragen beantwoorden.

Je krijgt een O(nvoldoende), V(oldoende) of G(oed).

Slide 1 - Tekstslide

1. Welke twee beweringen over lichtbronnen zijn waar? (3p)
A
De zon is een directe lichtbron.
B
De maan is een directe lichtbron.
C
Een indirecte lichtbron geeft zelf geen licht.
D
Een indirecte lichtbron kun je zien in het donker.

Slide 2 - Quizvraag

2. Een lichtstraal valt op een spiegel en wordt weerkaatst.
Welke hoek in figuur 1 is de hoek van inval?
(3p)
A
Hoek 1
B
Hoek 2
C
Hoek 3
D
Hoek 4

Slide 3 - Quizvraag

3. Hoog in de bergen heb je meer kans om rood te worden door de zon. (3p)
Dat komt doordat:
A
daar meer UV-straling komt.
B
daar meer IR-straling komt.
C
je daar dichter bij de zon bent.
D
de lucht er schoner is.

Slide 4 - Quizvraag

4. Welke bewering over spectraalkleuren is waar? (3p)
Een spectraalkleur:
A
kan door een prisma in twee kleuren worden gesplitst.
B
kan door een prisma niet worden gesplitst.
C
kan door een prisma worden omgezet in wit licht.

Slide 5 - Quizvraag

5. Wat is een bolle lens? (3p)
A
een negatieve lens die in het midden dikker is dan aan de rand
B
een negatieve lens die in het midden dunner is dan aan de rand
C
een positieve lens die in het midden dikker is dan aan de rand
D
een positieve lens die in het midden dunner is dan aan de rand

Slide 6 - Quizvraag

6. In figuur 2 zie je hoe een reëel beeld is gemaakt met een positieve lens.
Welke twee lichtstralen gebruik je als constructiestralen? (3p)
A
Lichtstraal 1
B
Lichtstraal 2
C
Lichtstraal 3
D
Lichtstraal 4

Slide 7 - Quizvraag

7. Je schijnt met een zaklamp op een negatieve lens.
Wat is het brandpunt van die negatieve lens? (3p)
A
Het punt waar de lichtstralen na breking bij elkaar komen.
B
Het punt waar de lichtstralen vandaan komen.
C
Het punt waar de lichtstralen vandaan lijken te komen.

Slide 8 - Quizvraag

8. Welke bewering over de pupil in je oog is waar? (3p)
A
De pupil laat overdag veel licht door.
B
De pupil laat ’s nachts weinig licht door.
C
De pupil is een opening in de iris.
D
De pupil is een opening in je oog.

Slide 9 - Quizvraag

9. Je zit op het strand en eet een ijsje. Je kijkt naar een schip in de verte. Wat gebeurt er als je vervolgens naar het ijsje kijkt? (3p)
A
Je ooglenzen worden dan boller om het licht meer te breken.
B
Je ooglenzen worden dan boller om het licht minder te breken.
C
Je ooglenzen worden dan platter om het licht meer te breken.
D
Je ooglenzen worden dan platter om het licht minder te breken.

Slide 10 - Quizvraag

10. Welke twee beweringen zijn waar? (3p). Iemand die bijziend is:

A
heeft een bril met negatieve glazen nodig.
B
heeft een bril met positieve glazen nodig.
C
ziet voorwerpen dichtbij scherp.
D
ziet voorwerpen veraf scherp.

Slide 11 - Quizvraag

11. Mounir rijdt in het donker op zijn fiets en draagt een hesje met reflecterende strepen. De fietsverlichting is aan. Een auto die Mounir tegemoetkomt ziet helder gele strepen en een wit voorlicht.
11a. Is Mounir in zijn hesje een directe lichtbron?
Leg je antwoord uit. (2p)

Slide 12 - Open vraag

11. Mounir rijdt in het donker op zijn fiets en draagt een hesje met reflecterende strepen. De fietsverlichting is aan. Een auto die Mounir tegemoetkomt ziet helder gele strepen en een wit voorlicht.
11b. Is de fietsverlichting een directe lichtbron?
Leg je antwoord uit. (2p)

Slide 13 - Open vraag

Er zijn twee manieren waarop voorwerpen het licht kunnen weerkaatsen. Een van die manieren zie je in figuur 4.
12a. Welk soort terugkaatsing is getekend in figuur 4? (1p)

Slide 14 - Open vraag

12b. Hoe heet de andere manier van terugkaatsing? (1p)
12c. Leg uit wat het verschil is tussen de twee vormen van terugkaatsing.
(3p)

Slide 15 - Open vraag

13. Behalve wit licht bevat zonnestraling nog andere soorten straling.
13a. Welk soort straling voel je als warmtestraling? (1p)
13b. Noteer drie toepassingen van warmtestraling. (2p)

Slide 16 - Open vraag

Einde

Slide 17 - Tekstslide