Schrijven les 5

Welkom 3GVAa

Pak je spullen erbij en wacht rustig de start van de les af
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom 3GVAa

Pak je spullen erbij en wacht rustig de start van de les af

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Mededelingen
Terugblik
Lezen
Huiswerk nakijken
Uitleg
Aan het werk
Afsluiting




Slide 2 - Tekstslide

Mededeling Toetsweektoets
  1. Je gaat een schrijfproduct maken over 1 van je gelezen boeken.
  2. Je maakt deze toets via CoolCheck. Als dit niet werkt, schrijf je het schrijfproduct met de hand.
  3. Je mag bij deze toets je papieren boeken gebruiken, zonder aantekeningen. Een laptop, e-reader of andere vorm is niet toegestaan. 
  4. Je mag ook een briefje met maximaal 2 quotes meenemen in plaats van het papieren boek.


Slide 3 - Tekstslide

Terugblik: Dialogen
3 manieren om te beschrijven wat iemand heeft gezegd:
Directe rede: letterlijk de woorden weergeven van degene die spreekt tussen aanhalingstekens. 'Ik wil uitslapen.'
Indirecte rede: niet letterlijk de gesproken woorden weergeven zonder aanhalingstekens. 'Salima vroeg of ze...'
Parafraseren: In eigen woorden weergeven wat iemand heeft gezegd. 'Hij wilde morgen eindelijk weer uitslapen.'

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik: Dialogen
Een dialoog weergeven in de tekst kan met een citaat.
We noemen dit 'citeren'

Een correct citaat:
- Staat altijd tussen aanhalingstekens ('De zon schijnt fel.')
- Heeft een duidelijk verband met de tekst ervoor of erna
- Staat schuingedrukt

Slide 5 - Tekstslide

Tijd om te lezen (10 min)

Pak je boek en ga in stilte lezen

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Schrijfvaardigheid (par. 4) blz. 98 t/m 101
opdracht 2, 3, 5 & 10
Schrijfvaardigheid (par. 5) blz. 102 t/m 105
opdracht 3, 4, 5, 6 & 10
Lees eerst de vraag voor, daarna je antwoord



Slide 7 - Tekstslide

4 – Setting en sfeer
2 Bijvoorbeeld:
 a wereld
 b omgeving
 c het decor




Slide 8 - Tekstslide

4 – Setting en sfeer
2 Bijvoorbeeld:
 a wereld
 b omgeving
 c het decor

3 Bijvoorbeeld:
 a ‘Sfeer’ betekent hier het gevoel dat in de klas heerst.
 b ‘Sfeervol’ betekent hier ‘gezellig’
 c ‘Sfeer’ betekent hier zoiets als ‘uitstraling’: de indruk die alles bij elkaar wekt.
 d ‘Sfeer’ betekent hier ‘aspect’. De familiesfeer is het aspect, het deel van zijn leven, waar hij problemen heeft.
 e Letterlijk wordt hier met ‘sfeer’ bedoeld: ‘een bolvormig gebied dat de aarde omgeeft’. In hogere sferen verkeren betekent in die letterlijke betekenis dat je spiritueel gezien verder van aarde bent verwijderd en meer spiritueel verheven bent. In dagelijks taalgebruik betekent het gezegde ‘in hogere sferen brengen’ dat je in vervoering wordt gebracht.


Slide 9 - Tekstslide

4 – Setting en sfeer
5 Bijvoorbeeld:
 a Hier past een tafel in een chique restaurant, met een wit tafelkleed, kaarsjes op tafel en eventueel nog wat rozenblaadjes over de tafel gestrooid. Of een roos in een vaasje op tafel.
 b Hier past een crematorium, met mensen netjes in zwart gekleed en betraande gezichten.
 c Hier past een middeleeuws strijdveld met ridders in maliënkolders op paarden.
 d Hier past een donker, verlaten steegje laat op de avond.
 e Hier past een ziekenhuis.

10 Eigen antwoord

Slide 10 - Tekstslide

5 – Dialogen
3 Bijvoorbeeld: a ‘Hé, zou je misschien morgen, als je tijd hebt, mij willen helpen met verven?’
 b ‘Sorry hoor, maar ik vind dit echt niet normaal voor een kind van tien.’
 c ‘Waarom heb je een knalgele broek gekocht? Wie koopt dat nou?’




Slide 11 - Tekstslide

5 – Dialogen
3 Bijvoorbeeld: a ‘Hé, zou je misschien morgen, als je tijd hebt, mij willen helpen met verven?’
 b ‘Sorry hoor, maar ik vind dit echt niet normaal voor een kind van tien.’
 c ‘Waarom heb je een knalgele broek gekocht? Wie koopt dat nou?’

4 a Hij vroeg aan mij: ‘Welke bus moet ik nemen naar het station?’
 b Mandy zei: ‘Ik wist niet dat we een toets hadden!’
 c Ze zeiden: ‘We gaan toch liever naar Spanje dit jaar.’


Slide 12 - Tekstslide

5 – Dialogen
5 a Jamie vraagt aan zijn vriendin of zij met hem wil trouwen.
 b Jamie vroeg aan zijn vriendin of zij met hem wilde trouwen.
 c Mijn vader concludeert lachend dat hij toch gelijk heeft.
 d Mijn vader concludeerde lachend dat hij toch gelijk had.




Slide 13 - Tekstslide

5 – Dialogen
5 a Jamie vraagt aan zijn vriendin of zij met hem wil trouwen.
 b Jamie vroeg aan zijn vriendin of zij met hem wilde trouwen.
 c Mijn vader concludeert lachend dat hij toch gelijk heeft.
 d Mijn vader concludeerde lachend dat hij toch gelijk had.

6 a Hannah vond het echt een enorme rotstreek.
 b De wiskundeleraar vindt iedereen die de som nog niet snapt een olifant.
 c Benjamin begreep niet hoe Robert het voor elkaar had gekregen.


Slide 14 - Tekstslide

5 – Dialogen
10 a Het eerste fragment staat in de vraag-antwoordvorm en het tweede staat in de verhaalvorm.
 b De vraag-antwoordvorm is eigenlijk een groot citaat van het gesprek, in de verhaalvorm worden maar enkele citaten opgenomen (dit is het verschil tussen de directe en de indirecte rede). Daarnaast worden er beschrijvingen van de personen gegeven in de verhaalvorm. In de vraag-antwoordvorm is dit niet aan de orde.
 c Te beoordelen door de docent

Slide 15 - Tekstslide

Uitleg tekstsoorten en -doelen
Een van de vele tekstsoorten is een recensie. Ik gebruik recensies heel vaak! Als ik iets wil kopen of als ik wil dineren, lees ik de recensies.

Hoe fijn is het als er duidelijke recensies zijn?

Slide 16 - Tekstslide

Uitleg tekstsoorten en -doelen
Welk tekstdoel hoort bij een recensie?


Slide 17 - Tekstslide

Uitleg tekstsoorten en -doelen
Welk tekstdoel hoort bij een recensie?

Een recensie kan diverse tekstdoelen hebben. Dit ligt aan wat de schrijver wil bereiken.
Stel je voor: Je wilt een beschouwend tekstdoel

Slide 18 - Tekstslide

Uitleg tekstsoorten en -doelen
In een beschouwing kunnen meningen voorkomen, maar de schrijver laat zijn of haar eigen mening niet doorschemeren. 

Bij een beschouwing is het namelijk de bedoeling dat jij als lezer je eigen mening objectief kan bepalen. De schrijver kan wel voor- en nadelen of meningen van anderen geven. 

Allebei de kanten van een zaak worden dus toegelicht en het is aan jou als lezer om te bepalen hoe jij erover denkt.

Slide 19 - Tekstslide

Uitleg tekstsoorten en -doelen
Hoe moet het NIET

Wat kun je nou eigenlijk
met deze recensie?

Mariette geeft één ster omdat de bezorger niet vriendelijk was. Was het eten lekker of niet? Niemand die het weet

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht

  • Iedereen pakt zijn laptop
  • Ga naar Magister - Les van vandaag - Bijlagen
  • Lees de recensies 
Je leest twee recensies. Bekijk in tweetallen de recensies en geef antwoord op de volgende vragen:

  • Wat vind je goed aan de tekst?
  • Wat vind je minder goed aan de tekst?
  • Wat valt er verder op aan de tekst?

Vul je antwoord in op de padlet:

padlet.com/vse4/orb

timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk (maandag 27 mei) 
Er bestaat geen twijfel over dat je een favoriete film of serie hebt. Of misschien heb je ergens een hekel aan. Heb je hier wel eens een recensie over geschreven? Dat is wat je nu gaat doen.

Schrijf een recensie over jouw (minst) favoriete film of serie. Denk goed na hoe en op welke manier je de recensie schrijft. Waar houd je wel en geen rekening mee? Hoe ziet het eruit?

Slide 23 - Tekstslide

Programma komende weken
- Volgende les tweede pinksterdag (vrij)
- Over 2 weken bespreken we het huiswerk en daar zullen we verder op inzoomen
- Over 3 weken de voor-opdracht (20% cijfer) 
- Over 4 weken toetsweek (10 juni)

Slide 24 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 25 - Tekstslide

Wat hebben we gedaan vandaag?

Slide 26 - Tekstslide