prepositions of time and place

Read for 10 minutes 
timer
10:00
1 / 63
volgende
Slide 1: Tekstslide
EnglishUpper Secondary (Key Stage 4)BTEC

In deze les zitten 63 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Read for 10 minutes 
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Plan 
  • Past Perfect finish up
  • Kahoot
  • Grammar 5 prepositions of time and place  

Slide 2 - Tekstslide

Practice makes perfect
Do ex 28 a p.103 VWO also ex 28b
Done?
Do slim stampen grammar 4 a,b
Done? 
The exercises on the next slide 

Slim stampen vocab 
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Slide 7 - Link

Slide 8 - Link

Read for 10 minutes 
timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

Plan 
  • Reading test feedback ( you will have 10 minutes towards the end of the lesson)
  • Grammar 5 prepositions of time and place  

Slide 10 - Tekstslide

Plan 

  • Grammar 5 prepositions of time and place  

Slide 11 - Tekstslide

1

Slide 12 - Video

00:31
How about we meet .. la rev .. 19.30 (1x)

Slide 13 - Open vraag

5

Slide 14 - Video

Read for 10 minutes 
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Plan 
  • Reading test feedback and marks 
  • Grammar 5 prepositions of time and place  
  • Past perfect vs Past Simple 

Slide 16 - Tekstslide

Let's look at text 6 together

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

01:39
You're connecting ... Dallas to >

Slide 25 - Open vraag

01:43
You need to be ... gate 32 in four minutes.

Slide 26 - Open vraag

02:11
It has my passport .. it.

Slide 27 - Open vraag

02:56
like you're always .. the office.

Slide 28 - Open vraag

03:10
written .. your arm?

Slide 29 - Open vraag

on

tijd: dagen van de week en data.

plaats: oppervlaktes, openbaar vervoer, straten en rivieren
in

tijd: maanden, jaren, seizoenen en delen van een dag.

plaats: steden, landen, in een gebouw of ruimte.
at

tijd: specifieke tijd op een dag en feestdagen.

plaats: specifieke plek, niet iets algemeens.
bijvoorbeeld met een lidwoord ervoor.

Slide 30 - Tekstslide

time: use the triangle
at = specifieke tijden/feestdagen

 on = op een specifieke dag

in = heel breed, jaren, maanden, weken, etc. 
 Je kan dit ook gebruiken bij plaatsen. At = specifiek (naam, adres, plaats > on = minder specifieke straat > in = heel breed steden, gebieden, landen

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

used for specific times of day and holidays.
used for days of the weeks and dates
used for months, years, seasons and parts of the day
used for surfaces, public transport and roads/ streets/ rivers.
used for general places, cities/countries and things inside an area or space.
used for specific locations or particular places.
AT (time)
AT (place)
ON (place)
ON (time)
IN (time)
IN (place)

Slide 33 - Sleepvraag

in
on
at
the first of December
my first birthday
the classroom
the roof of the car
the trainstation
2020
the late evening
8 p.m.
Jeruzalem
The United States
the train
summer
January
my birthday party

Slide 34 - Sleepvraag

Read for 10 minutes 
timer
10:00

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Link

Now
Ex 29 b
Done?
Slim stampen grammar 5 and the rest 

Slide 37 - Tekstslide

Past perfect 
vs 
Past Simple 

Slide 38 - Tekstslide

Recap irregular verbs 

Kies of de woorden past simple (2e rijtje), past participle (3e rijtje) of infinitive (hele werkwoord) zijn. 

Slide 39 - Tekstslide

past participle
simple past
was/were

forbidden
broken
chose
known

Slide 40 - Sleepvraag

In deze opdracht moet je aangeven of het woord onderaan een infinive, past simple of past participle is.
Infinitive
past simple
Past participle
Be
was / were
Been

Slide 41 - Sleepvraag

In deze opdracht moet je aangeven of het woord onderaan een infinive, past simple of past participle is.
Infinitive
past simple
Past participle
begin
began
begun

Slide 42 - Sleepvraag

In deze opdracht moet je aangeven of het woord onderaan een infinive, past simple of past participle is.
Infinitive
past simple
Past participle
go
went
gone

Slide 43 - Sleepvraag

Kan je nou ook de past perfect of past simple  invullen?

Vul je antwoord zo in:

had come, went
stopped, had lived

Slide 44 - Tekstslide

After I __________ (to brush) my teeth, I _______ (to use) some mouthwash to make sure my breath was fresh.

Slide 45 - Open vraag

I _________ (to find out) that I __________ (to leave) my shirt in the washer.

Slide 46 - Open vraag

After I __________ (to wait) for a few minutes, I ________ (to see) that my shirt was inside out.

Slide 47 - Open vraag

when I _____ (to come) back, the waiter _________ (to give) my table to someone else.

Slide 48 - Open vraag

I _______ (to go) to the men's room after we ________ (to eat).

Slide 49 - Open vraag

Irregular verbs
take - took - ............

Slide 50 - Open vraag

Irregular verbs
beat - beat - ............

Slide 51 - Open vraag

Irregular verbs
see - saw - ............

Slide 52 - Open vraag

Prepositions of place
- Geeft aan waar iets gebeurd
On: openbaar vervoer en iets ligt ergens bovenop
My phone is on the table.
In: plekken in de natuur, landen en als iets ergens in is
He took photos in the cathedral.
At: specifeke locaties, huisnummers en (namen van) gebouwen
I am at the station.

Slide 53 - Tekstslide

prepositions of time and place
Now practise!
Choose between in, at, on

Slide 54 - Tekstslide

My birthday is ____ January.
timer
0:20

Slide 55 - Open vraag

My mother has red lipstick _____ her lips.
timer
1:00

Slide 56 - Open vraag

I will meet them there __ 9 o'clock.
timer
0:20

Slide 57 - Open vraag

My mother is _____ the phone with my aunt.
timer
0:20

Slide 58 - Open vraag

I will go on holiday _______ three days.
timer
0:20

Slide 59 - Open vraag

Where will you be _______ New Year's day?
timer
0:20

Slide 60 - Open vraag

Slide 61 - Link

Now
Do slim stampen 

Slide 62 - Tekstslide

Slide 63 - Video