Grammar chapter 2 (test) - 05-12-2022

Grammar chapter 2
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammar chapter 2

Slide 1 - Tekstslide

Grammar subjects

Grammar 4 Vragen: ja/nee vragen
Grammar 5 Ontkenningen: not, -n't
Grammar 6 Woordvolgorde

Slide 2 - Tekstslide

Grammar 4 Vragen: ja/nee vragen
Stap 1:

Staat er am, are, is of can in de zin?

Zet dit woord vooraan om er een vraagzin van te maken.

I can help you. --> Can I help you?
You are his brother. --> Are you his brother?
Stap 2:

Staat er geen am, are, is of can in de zin?

Gebruik dan het werkwoord do of does.
Let op: does gebruik je alleen als er een shit-woord in de zin staat!

You like him. --> Do you like him?
He has a dog. --> Does he have a dog?

Slide 3 - Tekstslide

Meer uitleg nodig?
Bekijk hier een video.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de juiste vraagzin?

He is twelve years old.
A
Does he twelve years old?
B
Is he twelve years old?

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de juiste vraagzin?

You like cats and dogs.
A
Like you cats and dogs?
B
Do you like cats and dogs?

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste vraagzin?

I am not invited.
A
Do I am not invited?
B
Am I not invited?

Slide 7 - Quizvraag

Maak er een vraagzin van:
They can play outside.

Slide 8 - Open vraag

Maak er een vraagzin van:
She walks to school.

Slide 9 - Open vraag

Maak er een vraagzin van:
Marja hugs him every day.

Slide 10 - Open vraag

Bedenk nu zelf een normale Engelse zin en maak er een vraagzin van. Schrijf beide zinnen op.

Slide 11 - Open vraag

How did this go?
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

Grammar 5 Ontkenningen: not, -n't
Stap 1:

Staat er am, are, is of can in de zin?
Voeg dan not of de afkorting -n't toe aan de zin.

I am his brother. --> I am not his brother.
You are here. --> You aren't here.
Stap 2:

Staat er geen am, are, is of can in de zin?
Voeg dan don't of doesn't toe aan de zin.
Let op: doesn't gebruik je alleen als er een shit-woord in de zin staat!

I like him. --> I don't like him.
She walks to school. --> She doesn't walk to school.

Slide 13 - Tekstslide

Meer uitleg nodig?
Bekijk hier een video.

Slide 14 - Tekstslide

Gebruik don't of doesn't
Gebruik not of -n't
I can tell you the answer.
You are here.
He has a dog.
Ivo screams at the teacher.
The tree falls down.
He is very tall.

Slide 15 - Sleepvraag

Wat is de juiste ontkenning?

She forgets her homework.
A
She doesn't forget her homework.
B
She forgets not her homework.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste ontkenning?

They can tell you what to do.
A
They can't tell you what to do.
B
They don't tell you what to do.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste ontkenning?

We fall down the stairs.
A
We fall not down the stairs.
B
We don't fall down the stairs.

Slide 18 - Quizvraag

Maak de zin ontkennend:
I like school.

Slide 19 - Open vraag

Maak de zin ontkennend:
She can have my dog.

Slide 20 - Open vraag

Maak de zin ontkennend:
I can give you a candy.

Slide 21 - Open vraag

Bedenk nu zelf een Engelse positieve zin en maak deze negatief. Schrijf beide zinnen op.

Slide 22 - Open vraag

How did this go?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Grammar 6 Woordvolgorde
Om een zin in de tegenwoordige tijd altijd goed te schrijven, gebruik dan dit ezelsbruggetje:
wie
doet
wat
waar
wanneer

Slide 24 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Wie = mensen, dieren, dingen, namen
Doet = werkwoord/doe-woord
Wat = hoort vaak bij doe-woord
Waar = plek waar het gebeurt
Wanneer = tijd, dag, week, maand, jaar ...

Slide 25 - Tekstslide

who
does
what
where
when
history
at school
we
have
on Tuesday

Slide 26 - Sleepvraag

who
does
what
where
when
my mother
bakes
on Saturdays
cookies

Slide 27 - Sleepvraag

who
does
what
where
when
rain
she
doesn't like

Slide 28 - Sleepvraag

who
does
what
where
when
(extra)
never
they
during class
talking
stop

Slide 29 - Sleepvraag

who
does
what
where
when
(extra)
is
late
at school
he
usually
in the morning

Slide 30 - Sleepvraag

Which sentence is correct?
A
We have flowers at home.
B
We at home have flowers.

Slide 31 - Quizvraag

Which sentence is correct?
A
The trees in the wind move.
B
The trees move in the wind.

Slide 32 - Quizvraag

Which sentence is correct?
A
At school I do my homework.
B
I do my homework at school

Slide 33 - Quizvraag

Verzin nu zelf een Engelse zin waar het hele ezelsbruggetje in voorkomt.
wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 34 - Open vraag

How did this go?
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Hoe goed vind jij jezelf in deze grammatica? Grade yourself :)
010

Slide 36 - Poll

Thank you!

Slide 37 - Tekstslide