In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
§1.3 De opbouw van de Nederlandse stad
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan wij vandaag doen?
Terugblik op de vorige les
Leerdoelen voor vandaag
Verder met §1.3 Nederlandse stadswijken
Zelfstandig aan de slag!
Slide 2 - Tekstslide
Wat is geen kenmerk van een stad?
A
Lage bevolkingsdichtheid
B
Hoge bevolkingsdichtheid
C
veel grootstedelijke functies
D
veel voorzieningen
Slide 3 - Quizvraag
Wat is suburbanisatie?
A
Mensen die naar de stad toetrekken
B
een rand van een stad
C
Mensen die vanuit de stad naar omringende gebieden trekken
D
De bevolingstoename in de stad
Slide 4 - Quizvraag
In Zuid-Amerika liggen de meeste grote steden...
A
In het noorden
B
In het binneland
C
Het zuiden
D
Aan de kust
Slide 5 - Quizvraag
Wat is urbanisatie?
Slide 6 - Open vraag
Waarom groeide de steden vanaf 1850 sneller?
Slide 7 - Open vraag
Het op- en neer rijden tussen woon- en werkgemeente noem je?
A
File rijden
B
Forenzen
C
Grootstedelijke functies
D
Werkverkeer
Slide 8 - Quizvraag
Leerdoelen voor vandaag
Je kunt stadswijken uit vijf verschillende perioden herkennen
Je kunt de vijf verschillen tussen de stadswijken uit vijf verschillende perioden verklaren
Slide 9 - Tekstslide
Lezen
We gaan met elkaar §3 lezen. blz 22 t/m 28.
Slide 10 - Tekstslide
Het stadscentrum
Elke stad heeft een begin! Dat begin ligt voor veel Nederlandse steden in de middeleeuwen, ongeveer vanaf het jaar 1200.
Dit eerste en oudste stukje van de historische stad is in veel steden nog goed te zien. Je herkent het aan de kleine, oude huizen en gebouwen. Er staat vaak een kerk en een marktplein.
Slide 11 - Tekstslide
De arbeiderswijken
Na 1850 we werden de arbeiderswijkenrond het stadscentrum gebouwd. Daar woonde de arbeiders dicht bij de fabrieken.
Slide 12 - Tekstslide
Naoorlogse wijken
Na de oorlog moesten heel snel heel veel nieuwe woningen komen. Daarom zijn deze wijken vaak te herkenen aan hoogbouw.
Slide 13 - Tekstslide
Jaren 70-wijken
Een jaren 70 woonwijk herken je aan de hoeveelheid eengezinswoningen. Mensen kregen meer woonwensen: Groen, Rust & Ruimte.
Slide 14 - Tekstslide
Nieuwbouwwijken
Vanaf 1985 zijn er aan de rand van de stad nieuwbouwwijken gebouwd. Er staan veel verschillende groten huizen en zijn goed bereikbaar.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Tegenwoordig
Nog steeds worden nieuwe wijken aan de rand van de stad gebouwd.
Steeds vaker wordt ruimte binnen bestaande wijken gebruikt.
Oude gebouwen worden gesloopt, zoals een fabriek of een ziekenhuis om op die plek woningen te bouwen.
Slide 17 - Tekstslide
Arme stad
Door suburbanistatie trokken veel (rijke) mensen weg uit de stad -> Bevolkingssamenstelling veranderd.
Mensen met een laag inkomen trokken wel nog naar de stad.
Ontstaan probleemwijken: hier wonen veel kwetsbare mensen bij elkaar, er is veel werkloosheid, mensen met psychische problemen.
Goedkope en slechte woningen, rommelige straten, criminaliteit.
Leefbaarheid is slecht.
Slide 18 - Tekstslide
Vernieuwing van de stad
leefbaarheid verbeteren door:
Mensen helpen met werk, een opleiding en sociale activiteiten in de buurt.
Meer politie in te schakelen om de criminaliteit te verminderen.
Het opknappen van huizen en gebouwen door isolatie, centrale verwarming en beter sanitair -> Renoveren
Slide 19 - Tekstslide
4. Door herstructurering van een buurt: het vangen van slechte oude huizen voor nieuwe duurdere huizen. Er komt meer groen en veiligere plekken, buurthuis.
5. Tegengaan van segregatie, door de afwisseling van duurdere en goedkopere huizen.
Minder problemen in de wijk.
meer voorzieningen.
Slide 20 - Tekstslide
A
Renovatie
B
Herstructurering
Slide 21 - Quizvraag
Welk begrip hoort bij de afbeelding?
Slide 22 - Open vraag
Welk begrip hoort bij de afbeelding?
Slide 23 - Open vraag
Zelfstandig aan het werk!
Maken: §1.3 De opbouw van de Nederlandse stad. Ga aan de slag in je werkboek met opdracht: