H2 - samengestelde zinnen

DOEL VAN DE LES
  • Je leert hoe je pv's in samengestelde zinnen kunt herkennen en juist kunt spellen.
  • Je kent de woordvolgorde van samengestelde zinnen. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

DOEL VAN DE LES
  • Je leert hoe je pv's in samengestelde zinnen kunt herkennen en juist kunt spellen.
  • Je kent de woordvolgorde van samengestelde zinnen. 

Slide 1 - Tekstslide

Hoe veel pv's staan er in de zin? Schrijf op je wisbordje.
   Ik heb uren liggen lezen, maar mijn boek is nog steeds niet uit.

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm:
--> Altijd een werkwoord;
--> Hoort bij het onderwerp van de zin
--> Kan in tegenwoordige- of verleden tijd staan (pas juiste regel toe!)

De bakker bakt een brood
De bakkers bakken een brood

Slide 3 - Tekstslide

Enkelvoudige & samengestelde zinnen
Enkelvoudige zin = één persoonsvorm in één zin
Samenstelde zin = meerdere persoonsvormen in één zin

Enkevoudige zin:                                        Samengestelde zin: 
Ik ben op het strand.                                 Ik ben op het strand en zwem in de zee.  
     (was)                                                            
Ik zwem in de zee.                                               
    (zwom)                                                           

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn de persoonsvormen? Schrijf op je wisbordje.


De leerling wil zijn telefoon niet weg doen, want hij vindt TikTok interessanter.

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn de persoonsvormen? Schrijf op je wisbordje.


Alex reist nu richting Rotterdam, want hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.

Slide 6 - Tekstslide

Woordvolgorde in samengestelde zinnen

Je gebruikt een voegwoord om enkelvoudige zinnen met elkaar te verbinden. 

Iedereen viert feest, omdat het Bevrijdingsdag is. 

Wat zijn de twee enkelvoudige zinnen?

Slide 7 - Tekstslide

Welk voegwoord moet op de puntjes? Schrijf op je wisbordje.

Elian zal haar diploma wel halen .... ze de komende maanden gaat leren.

Slide 8 - Tekstslide

Welk voegwoord moet op de puntjes? Schrijf op je wisbordje.

De docent kijkt de hele avond na ..... de cijfers voor morgenvroeg op SomToday moeten staan.

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag!
Taalverzorging H1, blz 32, lees en leer de theorie en maak opdracht 1 tot en met 6 (uitleg gisteren gehad)

Taalverzorging H2, blz 56, lees en leer de theorie en maak opdracht 1 tot en met 4 (uitleg van vandaag)

Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn de persoonsvormen?

De leerling wil zijn telefoon niet weg doen, want hij vindt TikTok interessanter.
timer
0:20
A
zijn - vindt
B
wil - doen
C
doen - interessanter
D
wil - vindt

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn de persoonsvormen?

De voetbalster vond dat de scheids niet goed gekeken had.
timer
0:20
A
vond - gekeken
B
gekeken - had
C
vond - had

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vormen van de persoonsvormen in:

..... (vinden) je thee lekker of ..... (willen) je liever chocomelk?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Link

Wat zijn de persoonsvormen?

Alex reist nu richting Rotterdam, want hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.
timer
0:20
A
reist - wil
B
reist - bezoeken
C
wil - zijn
D
wil - bezoeken

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn de onderwerpen?

Alex reist nu richting Rotterdam, want hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.
timer
0:20
A
Alex - Rotterdam
B
Alex - hij
C
Alex - zijn zus
D
Rotterdam - Brussel

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn de persoonsvormen?

Elian zal haar diploma wel halen, als ze de komende maanden gaat leren.
timer
0:20
A
zal - halen
B
zal - leren
C
halen - gaat
D
zal - gaat

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn de onderwerpen?

Elian zal haar diploma wel halen, als ze de komende maanden gaat leren.
timer
0:20
A
haar diploma - ze
B
Elian - ze
C
Elian - de komende maanden
D
haar diploma - de komende maanden

Slide 18 - Quizvraag

Welk voegwoord kun je op de .... zetten?

Alex reist nu richting Rotterdam, .... hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.

timer
0:20

Slide 19 - Open vraag

Welk voegwoord kun je op de .... zetten?

Elian zal haar diploma wel halen .... ze de komende maanden gaat leren.
timer
0:20

Slide 20 - Open vraag