Taalverzorging Formuleren - Woordvolgorde in samengestelde zinnen

WOORDVOLGORDE IN 
SAMENGESTELDE ZINNEN
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WOORDVOLGORDE IN 
SAMENGESTELDE ZINNEN

Slide 1 - Tekstslide

DOEL VAN DE LES
  • Je leert samengestelde zinnen maken
  • Je gebruikt hierbij de goede woordvolgorde.
  • Je kunt passende voegwoorden in een samengestelde zin zetten.

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
zinnen met meerdere persoonsvormen

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn de persoonsvormen?

De leerling wil zijn telefoon niet weg doen, want hij vindt TikTok interessanter.
timer
0:20
A
zijn - vindt
B
wil - doen
C
doen - interessanter
D
wil - vindt

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn de persoonsvormen?

De voetbalster vond dat de scheids niet goed gekeken had.
timer
0:20
A
vond - gekeken
B
gekeken - had
C
vond - had

Slide 5 - Quizvraag

Vul de juiste vormen van de persoonsvormen in:

..... (vinden) je thee lekker of ..... (willen) je liever chocomelk?

Slide 6 - Open vraag

Uitleg:
Woordvolgorde in samengestelde zinnen
Enkelvoudige zin = 1 pv
Samenstelde zin = meer pv's

Enkevoudige zin:                                        Samengestelde zin: 
Ik ben op het strand.                                 Ik ben op het strand en zwem in de zee.  
     (was)                                                            
Ik zwem in de zee.                                     * Je gebruikt een voegwoord om de            
    (zwom)                                                           zinnen met elkaar te verbinen. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Wat zijn de persoonsvormen?

Alex reist nu richting Rotterdam, want hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.
timer
0:20
A
reist - wil
B
reist - bezoeken
C
wil - zijn
D
wil - bezoeken

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn de onderwerpen?

Alex reist nu richting Rotterdam, want hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.
timer
0:20
A
Alex - Rotterdam
B
Alex - hij
C
Alex - zijn zus
D
Rotterdam - Brussel

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn de persoonsvormen?

Elian zal haar diploma wel halen, als ze de komende maanden gaat leren.
timer
0:20
A
zal - halen
B
zal - leren
C
halen - gaat
D
zal - gaat

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn de onderwerpen?

Elian zal haar diploma wel halen, als ze de komende maanden gaat leren.
timer
0:20
A
haar diploma - ze
B
Elian - ze
C
Elian - de komende maanden
D
haar diploma - de komende maanden

Slide 12 - Quizvraag

Welk voegwoord kun je op de .... zetten?

Alex reist nu richting Rotterdam, .... hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.

timer
0:20

Slide 13 - Open vraag

Welk voegwoord kun je op de .... zetten?

Elian zal haar diploma wel halen .... ze de komende maanden gaat leren.
timer
0:20

Slide 14 - Open vraag