22 37 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp en bwb

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
8:00
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
8:00

Slide 1 - Tekstslide

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en (laptop dicht op tafel.)

Zet eerst hoofdstuk 22 in je schrift!

Noteer de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, lijdend voor werp en het meewerkend voorwerpvan de onderstaande zinnen.
1. De autoriateiten weigeren de vluchtelingen toegang tot het lands.
2. De oplichters verkochten voor honderden euro's neptickets aan nietsvermoedende klanten op Marktplaats.

Klaar? Stillezen


Slide 2 - Tekstslide

Deze week....
Maandag:       instructie lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp,                     bijwoordelijke bepaling
Dinsdag:        verwerken/ extra instructie
Vrijdag:           leesuur 

 Weektaak: 
Leren hoofdstuk 22 en hoofdstuk 37 !!!ALLEEN bijwoordelijk bepaling!!!
Maken: keuzeopdrachten.


Slide 3 - Tekstslide

Doel
Je leert hoe je het lijdend voorwerp ,meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepalingen herkent in een zin. 


Slide 4 - Tekstslide

Starttaak
1. De autoriateiten weigeren de vluchtelingen toegang tot het land.
pv: weigerden
wwgez.
o: de autoriteiten
lv: toegang
mv: vluchtelingen
bwb: tot het land
2. De oplichters verkochten voor honderden euro's neptickets aan nietsvermoedende klanten op Marktplaats.
pv: verkochten
wwgez.verkochten
o: de oplichters
lv:neptickets
mv:niets vermoedenden klanten 
bwb: voor honderden euro's, op Marktplaats

Slide 5 - Tekstslide

Vervolg les
A: Ik doe mee aan de instructie.

B: Ik lees h22 helemaal, h 37 alleen blz 177 (bijwoordelijke bepaling) en ik maak: van h 22 opdracht 5 t/m 8, h37 opdracht 7.

C:  Schrijf een mop/ anekdote van ongeveer 10 zinnen. Geef je zinnen zoveel mogelijk kleur door gebruik te maken van veel bijwoordelijke bepalingen.Kies een zin en ontleed deze zin. volledig. 
Ik maak van h 22 opdracht 6 t/m 8 en van h 37 opdracht 8, 9.

Kies je voor a? Pak je laptop en start LessonUp op.
Kies je voor b of c? Je werkt zelfstandig en stil. TIjdens de instructie mag je geen vragen stellen.

Slide 6 - Tekstslide

Terugblik

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 8 - Woordweb

Onderwerp

Slide 9 - Woordweb

Werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Woordweb

Geef in een zin het stappenplan voor het zinsontleden

Slide 11 - Open vraag

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een nieuw zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Lijdend voorwerp (lv)

Slide 12 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 13 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is iemand die meewerkt met het onderwerp. Het meewerkend voorwerp ontvangt iets.

Leon geeft een cadeau aan Emma.

Let op! Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe vind je het MV?

Vraag:
Aan wie of voor wie + wwg + O+ LV
(aan wie/voor wie+ alles)

Slide 15 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe....

Slide 16 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je bijwoordelijke bepaling.

Slide 17 - Tekstslide

Volgorde zinsontleden!
Piet= PV
Zag= zindsdelen
Grote= gezegde werkwoordelijk gezegde
Overhemden= Onderwerp

Liggen= LV
Met= MV
Blauwe =Bijwb

Slide 18 - Tekstslide

Wat is een lijdend voorwerp?
A
iets dat nodig is voor de handeling uit de zin
B
iets of iemand die de handeling uitvoert
C
iemand die iets zegt
D
het lijdend voorwerp bestaat niet

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 20 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Een vraagzin maken
B
Aan wie of voor wie...?
C
Wie/wat+pv+o+gezegde
D
Wie/wat+gezegde

Slide 21 - Quizvraag

Het lijdend voorwerp is altijd een persoon.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp is altijd een 'wie'.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Hun vertelde ik de waarheid.
A
hun
B
ik
C
de waarheid

Slide 24 - Quizvraag

Een meewerkend voorwerp
A
staat in elke zin
B
moet altijd aan/voor bevatten
C
staat in een zin met werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen of geven
D
"ondergaat'' wat het onderwerp doet

Slide 25 - Quizvraag

Wat kan je altijd bij het meewerkend voorwerp doen?
A
aan/voor toevoegen
B
alleen voor toevoegen
C
aan/voor weghalen
D
aan weghalen

Slide 26 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp...
A
aan wie of voor wie + wg + ow + lv
B
wie + gezegde + onderwerp
C
wat + gezegde + onderwerp
D
is altijd een voorwerp

Slide 27 - Quizvraag

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00

Slide 28 - Tekstslide

Nu jij.......

Weektaak :
Hoofdstuk 22      2,3,5 t/m 8
Hoofdstuk 37      6 ( ook lv en mv) en 7
Leren: Hoofdstuk 22 en 37 (alleen bwb)
Grammaticakaartjes


Slide 29 - Tekstslide