H1.2 - K3 - Consumeren met en zonder geld

Hoofdstuk 1: Wikken en wegen
BKGT) §2: Consumeren met en zonder geld
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1: Wikken en wegen
BKGT) §2: Consumeren met en zonder geld
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Uitleg H1 
  • Aan de slag
  • Opgave test volgende week dinsdag 24 sept

Slide 2 - Tekstslide

Begrippen die je moet kennen:
  • Behoeften
  • Goederen
  • Diensten
  • Consumeren
  • Zelfvoorziening
  • Collectieve goederen
  • Prioriteiten stellen 
  • Welvaart/welzijn

Slide 3 - Tekstslide

Mensen hebben behoeften. Wat zijn behoeften?
A
Goederen
B
Diensten
C
Geld
D
Alles wat je nodig hebt of graag wilt

Slide 4 - Quizvraag

Wat voor behoefte is brood?
A
basisbehoefte
B
overige behoefte

Slide 5 - Quizvraag

Hieronder staan vier behoeften. Welke is een overige behoefte?
A
Brood
B
Trui
C
Huis
D
Laptop

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn prioriteiten?
A
iets wat je graag wilt
B
ergens waar je graag naartoe wilt
C
iets wat je graag wilt eten
D
iets wat je echt nodig hebt

Slide 7 - Quizvraag

Eva heeft behoefte aan een pauze. Ze wil graag iets eten. Ze neemt geen patat. Het is duur en is te heet om snel op te eten. Ze kiest een bruin bolletje kaas.
A
door alleen gebrek aan geld
B
door alleen gebrek aan tijd
C
door gebrek aan tijd en aan geld
D
door gebrek aan productie

Slide 8 - Quizvraag

Consumeren
Het bevredigen/regelen van behoeften
Consuminderen

Slide 9 - Tekstslide

Collectieve voorziening: 
Voorziening die geheel of grotendeels betaald
wordt van belastinggeld. 

Slide 10 - Tekstslide

Collectieve voorzieningen
Dit zijn voorzieningen die voor iedereen bestemd zijn.

  • fietspad
  • dijken
  • scholen 
  • ziekenhuizen

Slide 11 - Tekstslide

Zelfvoorziening:
 De onbetaalde productie voor de eigen behoeften
door jezelf of door mensen uit je omgeving.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden zelfvoorziening
  • zelf groenten verbouwen
  • zelf kleding naaien
  • zelf de tuin doen
  • zelf het huis poetsen

Slide 13 - Tekstslide

Welvaart

Slide 14 - Tekstslide

0

Slide 15 - Video


Welvaart
  • de mate waarin je met je beschikbare middelen in je behoeften kunt voorzien
Welzijn
  • Geeft aan hoe gelukkig en tevreden je met je leven bent.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Rekenvaardigheden
Ik let er op dat ik:
  • Een berekening geef
  • De eenheid erbij zet: €
  • Een komma zet ipv een punt
  • 2 cijfers achter de komma zet
Rekentrainer 1.2

Slide 18 - Tekstslide

Afronden
Maak de oefeningen:
B) boek blz. 28 / digitaal 1.1
T) boek blz. 39 / digitaal 1.2

Slide 19 - Tekstslide

Uitleg procenten
1 procent (1%) is 1 honderdste deel.
  
Stap 1: Deel het beginbedrag door 100.
De uitkomst is 1% van het beginbedrag.

Stap 2: Vermenigvuldig de uitkomst van stap 1 met het percentage van de korting of van de verhoging.
Of gebruik de tabel!

Slide 20 - Tekstslide

Procenten
Procent
.. %
Bedrag in €
  • Rente
  • BTW
  • Toename/afname bv korting
  • enz.
Berekenen dmv: 
  • tabel
  • formule

Slide 21 - Tekstslide

Procenten (1)
Procent
.. %
Bedrag in €

Voorbeeld: Een jeans kost € 59. Je krijgt nu een korting van 15%.
Wat moet je nog betalen voor de jeans?

Slide 22 - Tekstslide

Procenten
Procent
100 %
15
Bedrag in €
59
?

Voorbeeld: Een jeans kost € 59. Je krijgt nu een korting van 15%.
Wat moet je nog betalen voor de jeans?

Slide 23 - Tekstslide

Procenten
Procent
100 %
1
15
Bedrag in €
59
?
  • Voorbeeld: Een jeans kost € 59. Je krijgt nu een korting van 15%. Wat moet je nog betalen voor de jeans?
  • € 59:100x15= € 8,85 korting
  • € 59-8,85 = € 50,15 betalen

Slide 24 - Tekstslide

Procenten (2)
Procent
.. %
Bedrag in €
Voorbeeld
De prijs van een bioscoopkaartje is gestegen met € 3,00.
De prijs was € 15,00. Hoeveel procent is het kaartje duurder geworden?

Slide 25 - Tekstslide

Procenten
Procent
100 %
?
Bedrag in €
15
3
Voorbeeld
De prijs van een bioscoopkaartje is gestegen met € 3,00.
De prijs was € 15,00. Hoeveel procent is het kaartje duurder geworden?

Slide 26 - Tekstslide

Procenten
Procent
100 %
?
Bedrag in €
15
1
3
  • Voorbeeld: De prijs van een bioscoopkaartje is gestegen met € 3,00. De prijs was € 15,00. Hoeveel procent is het kaartje duurder geworden?
  • 100: 15 x 3 = 20 %

Slide 27 - Tekstslide


Indexcijfer berekenen
Een indexcijfer geeft aan hoeveel een getal verschilt met de basis.
De basisjaar heeft hier indexcijfer 100.

Nieuw indexcijfer-100 = verschil in%
Bijvoorbeeld: indexcijfer = 107
verschil met de basis is 107-100 = 7

Of: gebruik de formule hiernaast
(nieuw-oud):oud x100 =

Slide 28 - Tekstslide

HUISWERK 
Huiswerk:
Maken de opdracht
§2: 6, 8, 9, 10, 11 en 12

Slide 29 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 30 - Tekstslide