02. H1.2 Consumeren met en zonder geld (9-9-24)

Hoofdstuk 1 
B) Behoeften / KGT) Wikken en wegen
BKGT) §2: Consumeren met en zonder geld
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1 
B) Behoeften / KGT) Wikken en wegen
BKGT) §2: Consumeren met en zonder geld
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.

Slide 1 - Tekstslide

Laptop klaar:
Inloggen in SOM
  • Klassencode B: 959283
  • Klassencode KGT: 306752

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
  • Huiswerk controleren
  • Instructie theorie + rekenvaardigheden
  • Aan de slag

Slide 3 - Tekstslide



B
maken:

Hoofdstuk 1 paragraaf 1




KT
maken:

Hoofdstuk 1 paragraaf 1


Huiswerk 9 september
Boek open / rekentrainer 

Slide 4 - Tekstslide

Vorige les begrippen:
  • Goederen
  • Diensten
  • Consumeren
  • Prioriteiten stellen 

Slide 5 - Tekstslide

Mensen hebben behoeften. Wat zijn behoeften?
A
Goederen
B
Diensten
C
Geld
D
Alles wat je nodig hebt of graag wilt

Slide 6 - Quizvraag

Wat voor behoefte is brood?
A
basisbehoefte
B
overige behoefte

Slide 7 - Quizvraag

Hieronder staan vier behoeften. Welke is een overige behoefte?
A
Brood
B
Trui
C
Huis
D
Laptop

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn prioriteiten?
A
iets wat je graag wilt
B
ergens waar je graag naartoe wilt
C
iets wat je graag wilt eten
D
iets wat je echt nodig hebt

Slide 9 - Quizvraag

Eva heeft behoefte aan een pauze. Ze wil graag iets eten. Ze neemt geen patat. Het is duur en is te heet om snel op te eten. Ze kiest een bruin bolletje kaas.
A
door alleen gebrek aan geld
B
door alleen gebrek aan tijd
C
door gebrek aan tijd en aan geld
D
door gebrek aan productie

Slide 10 - Quizvraag

Doel
Theorie:
  • Ik kan uitleggen dat je kunt consumeren met geld.
  • Ik kan uitleggen dat je kunt consumeren zonder geld.

Rekenvaardigheden:
  • Ik kan uitkomsten afronden.
  • Ik kan een stijging of daling in % uitrekenen.
      

Slide 11 - Tekstslide

Consumeren
Het bevredigen van behoeften
Consuminderen

Slide 12 - Tekstslide

Collectieve voorziening: 
Voorziening die geheel of grotendeels betaald
wordt van belastinggeld. 

Slide 13 - Tekstslide

Collectieve voorzieningen
Dit zijn voorzieningen die voor iedereen bestemd zijn.

  • fietspad
  • dijken
  • scholen 
  • ziekenhuizen

Slide 14 - Tekstslide

Zelfvoorziening:
 De onbetaalde productie voor de eigen behoeften
door jezelf of door mensen uit je omgeving.

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeelden zelfvoorziening
  • zelf groenten verbouwen
  • zelf kleding naaien
  • zelf de tuin doen
  • zelf het huis poetsen

Slide 16 - Tekstslide

Welvaart

Slide 17 - Tekstslide

0

Slide 18 - Video


Welvaart
  • de mate waarin je met je beschikbare middelen in je behoeften kunt voorzien
Welzijn
  • Geeft aan hoe gelukkig en tevreden je met je leven bent.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Rekenvaardigheden
Ik let er op dat ik:
  • Een berekening geef
  • De eenheid erbij zet: €
  • Een komma zet ipv een punt
  • 2 cijfers achter de komma zet
Rekentrainer 1.2

Slide 21 - Tekstslide

Afronden
Maak de oefeningen:
B) boek blz. 28 / digitaal 1.1
T) boek blz. 39 / digitaal 1.2

Slide 22 - Tekstslide

Uitleg procenten
1 procent (1%) is 1 honderdste deel.
  
Stap 1: Deel het beginbedrag door 100.
De uitkomst is 1% van het beginbedrag.

Stap 2: Vermenigvuldig de uitkomst van stap 1 met het percentage van de korting of van de verhoging.
Of gebruik de tabel!

Slide 23 - Tekstslide

Procenten
Procent
.. %
Bedrag in €
  • Rente
  • BTW
  • Toename/afname bv korting
  • enz.
Berekenen dmv: 
  • tabel
  • formule

Slide 24 - Tekstslide

Procenten (1)
Procent
.. %
Bedrag in €

Voorbeeld: Een jeans kost € 59. Je krijgt nu een korting van 15%.
Wat moet je nog betalen voor de jeans?

Slide 25 - Tekstslide

Procenten
Procent
100 %
15
Bedrag in €
59
?

Voorbeeld: Een jeans kost € 59. Je krijgt nu een korting van 15%.
Wat moet je nog betalen voor de jeans?

Slide 26 - Tekstslide

Procenten
Procent
100 %
1
15
Bedrag in €
59
?
  • Voorbeeld: Een jeans kost € 59. Je krijgt nu een korting van 15%. Wat moet je nog betalen voor de jeans?
  • € 59:100x15= € 8,85 korting
  • € 59-8,85 = € 50,15 betalen

Slide 27 - Tekstslide

Procenten (2)
Procent
.. %
Bedrag in €
Voorbeeld
De prijs van een bioscoopkaartje is gestegen met € 3,00.
De prijs was € 15,00. Hoeveel procent is het kaartje duurder geworden?

Slide 28 - Tekstslide

Procenten
Procent
100 %
?
Bedrag in €
15
3
Voorbeeld
De prijs van een bioscoopkaartje is gestegen met € 3,00.
De prijs was € 15,00. Hoeveel procent is het kaartje duurder geworden?

Slide 29 - Tekstslide

Procenten
Procent
100 %
?
Bedrag in €
15
1
3
  • Voorbeeld: De prijs van een bioscoopkaartje is gestegen met € 3,00. De prijs was € 15,00. Hoeveel procent is het kaartje duurder geworden?
  • 100: 15 x 3 = 20 %

Slide 30 - Tekstslide


Indexcijfer berekenen
Een indexcijfer geeft aan hoeveel een getal verschilt met de basis.
De basisjaar heeft hier indexcijfer 100.

Nieuw indexcijfer-100 = verschil in%
Bijvoorbeeld: indexcijfer = 107
verschil met de basis is 107-100 = 7

Of: gebruik de formule hiernaast
(nieuw-oud):oud x100 =

Slide 31 - Tekstslide

Nu: Afmaken 1.2 
Huiswerk: Leren 1.2 + Maken 1.2
(Ook de flitskaarten + rekentrainer)
+ maken 1.3: 1-4
(Evt. versterk jezelf: indexcijfers)

Slide 32 - Tekstslide

Doel
Theorie:
  • Ik kan uitleggen dat je kunt consumeren met geld.
  • Ik kan uitleggen dat je kunt consumeren zonder geld.

Rekenvaardigheden:
  • Ik kan uitkomsten afronden.
  • Ik kan een stijging of daling in % uitrekenen.
      

Slide 33 - Tekstslide



B
maken:

Hoofdstuk 1 paragraaf 1+2




KT
maken:

Hoofdstuk 1 paragraaf 1+2


Huiswerk 10 september

Slide 34 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 35 - Tekstslide