Taal / spelling 25 mei 2021

Spel het woord goed:
1 / 17
volgende
Slide 1: Open vraag
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Spel het woord goed:

Slide 1 - Open vraag

Spel het woord goed:

Slide 2 - Open vraag

Spel het woord goed:

Slide 3 - Open vraag

Spel het woord goed:

Slide 4 - Open vraag

Spel het woord goed:

Slide 5 - Open vraag

Het baasje _____ zijn hond op.
(voeden, tt)

Slide 6 - Open vraag

De kinderen _____ de oren van je hoofd.
(praten, tt)

Slide 7 - Open vraag

Voor corona ______ veel mensen de wereld rond.
(reizen, vt)

Slide 8 - Open vraag

Die mensen _____ toen veel geld aan het reizen.
(besteden, vt)

Slide 9 - Open vraag

directe rede

Slide 10 - Woordweb

Lou vraagt wat je lievelingseten is.
A
direct
B
indirect

Slide 11 - Quizvraag

Jasmijn zegt: 'Ik eet graag lasagne.'
A
direct
B
indirect

Slide 12 - Quizvraag

'Ik spaar voor een playstation' zegt Jip.
A
direct
B
indirect

Slide 13 - Quizvraag

Welke zin staat in de directe rede?
A
De jongen zegt dat hij een smaak ijs kiest.
B
Het meisje zegt dat de jongen niet zo gemeen moet doen.
C
Oma vraagt: 'Wat heb je gedaan op school?'
D
Filip zegt dat hij naar huis gaat.

Slide 14 - Quizvraag

Zet deze zin in de indirecte rede:
Mia vraagt: 'Is het al afgelopen?'

Slide 15 - Open vraag

Zet deze zin in de indirecte rede:
Papa vraagt: 'Wat teken jij?'

Slide 16 - Open vraag

Zet deze zin in de indirecte rede:
'Wanneer houd jij je feestje?' vraagt Moos.

Slide 17 - Open vraag