Noteer van de volgende zinnen ow, wg, lv en mv. Niet elk zinsdeel komt bij elke zin voor.
1. De dierenwinkel verkoopt een lief klein konijntje aan het meisje.
2. Opvallende pruiken kun je in de feestwinkel kopen.
3. Iedere dag geef ik mijn moeder een kus.