N3_thema Wonen taak 2

N3 thema Wonen taak 2
In deze taak ga je:


  • rekenen met verhoudingen;
  • verhoudingstabellen leren gebruiken.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

N3 thema Wonen taak 2
In deze taak ga je:


  • rekenen met verhoudingen;
  • verhoudingstabellen leren gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

1 appel = 2
tros bananen = 2
1 kers = 3
appel + banaan x 3 kersen =
2 + 2 x 9 = 20
Verhoudingen
Verhoudingen geven aan hoe twee (of meer) grootheden zich tot elkaar verhouden. Je komt ze veel tegen, bijvoorbeeld bij het koken.

Voorbeeld
Voor 4 personen heb je 300 gram noedels nodig.
Dit is een verhouding tussen het aantal personen en het aantal
gram noedels. Met deze verhouding kan je uitrekenen hoeveel
noedels je nodig hebt voor verschillende aantallen personen.
                                                                

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhoudingen en Verhoudingstabellen.

In een verhoudingstabel kun je de getallen die onder elkaar staan met hetzelfde getal vermenigvuldigen of door hetzelfde getal delen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verhouding koekjes dat je kunt bakken
en het aantal gram bloem dat je nodig hebt
is 2 staat tot 35. Wat betekent dat?
A
met 2 gram kan je 35 koekjes bakken
B
2/35 dus 0,057
C
dus 1 koekje is gelijk aan 17,5 gram bloem
D
voor 2 koekjes heb je 35 gram bloem nodig

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De verhouding koekjes dat je kunt bakken en het aantal gram bloem dat je nodig hebt is 2 : 35. Hoeveel gram bloem heb je nodig voor 10 koekjes?
A
175 gram
B
55 gram
C
35 gram
D
17,5 gram

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jonathan wil voor
9 personen tomatensoep
maken. Hij heeft dit recept
voor 4 personen. Hoeveel
kilo tomaten heeft hij nodig?
A
15
B
1350
C
2,4
D
1,35

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
600 gram tomaten voor 4 personen is 600 : 4 = 150 gram tomaten per persoon.
9 personen x 150 gram tomaten = 1350 gram tomaten in totaal.
1 kg is 1000 gram. 1350 gram : 1000 = 1,35 kg


gram
600
150
1350
personen
4
1
9

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Dit is een verhoudingstabel
    2
    6
   20
    5
    9
   50
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je rijdt 100 kilometer per uur.
Over zeven minuten ben je bij de
afslag die je moet hebben.
Hoeveel kilometer moet je nog rijden?
Rond af op één decimaal .
A
7
B
1,7
C
11,7
D
11,9

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De broers Daan en Michael krijgen een schenking van
hun ouders. Daan krijgt anderhalf keer zoveel als Michel. Samen krijgen zij € 45.000,00. Hoeveel euro krijgt Daan?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reken uit :

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel moet Petra
betalen?
A
€ 70,-
B
€ 50,-
C
€ 40,-
D
€ 60,-

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
blanco schriften
60
10
40
euro
90
15
60
ruitjesschriften
60
10
20
euro
30
5
10
€ 60,00 + € 10,00 =  € 70,00

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Sammy gaat Arubaanse ontbijtkoek maken volgens
het recept hiernaast.
Wat is de kleinste verhouding roomboter : suiker?

A
250:600
B
5:12
C
2,5:6
D
25:60

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel liter is er nodig voor 48 kilometer?
A
1
B
0,08
C
4
D
12

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen
met
examenopgaven

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel ml vla
heb je nodig?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
1 deel limonade : 4 delen vla : 3 delen yoghurt zijn samen 8 delen.
200 ml : 8 delen = 25 ml per deel.
4 delen vla x 25 ml = 100 ml vla.


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel katten vonden
een nieuw baasje in 2013?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
8 op de 10 is hetzelfde als het 8/10 deel.
Het 1/10 deel is 285 : 10 = 28,5.
8/10 deel is 8 x 28,5 = 228 katten.



Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Josien maakt voor 9 personen deze ovenschotel.
Hoeveel gram macaroni heeft ze hiervoor nodig?
Josien maakt voor 9 personen deze ovenschotel. Hoeveel gram macaroni heeft ze hiervoor nodig?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
150 gram macaroni voor 2 personen is 150 : 2 = 75 gram macaroni per persoon.
9 personen x 75 gram macaroni = 675 gram macaroni in totaal.


gram
150
75
675
personen
2
1
9

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel porties
zandkoekjes kun je
maximaal bakken?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
Voor 4 porties is de verhouding 250  : 100  : 125  (bloem : suiker : roomboter)
Voor 8 porties wordt de verhouding 500 : 200 : 250.
Echter, zoveel suiker heb je niet. Je hebt maar 175 gram.
Voor 1 portie heb je dus 100 : 4 = 25 gram suiker nodig.
175 gram suiker : 25 gram  = 7.
Je kan dus maximaal 7 porties bakken met de spullen die je in huis hebt.



Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel kilometer kun
je met een volle tank
met scooter B méér rijden
dan met scooter A?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
Voor scooter A geldt 1 : 25. Dus met 1 liter benzine kan je 25 km rijden. Met een volle tank wordt dat 4 liter x 25 km = 100 km.
Voor scooter B geldt 1 : 40. Dus met 1 liter benzine kan je 40 km rijden. Met een volle tank wordt dat 4 liter x 40 km = 160 km.
160 km - 100 km = 60 km


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies