Toets kader taalvaardigheid,woordenschat H3

Wat betekent aanprijzen?
A
aanbevelen
B
overdreven aandacht
C
kleiner en rimpeliger worden
D
gewone
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat betekent aanprijzen?
A
aanbevelen
B
overdreven aandacht
C
kleiner en rimpeliger worden
D
gewone

Slide 1 - Quizvraag

Wat betekent verschrompelen?
A
in elk geval
B
kleiner worden
C
kleiner en rimpeliger worden
D
in elk geval

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de overeenkomst tussen de woorden ‘non-verbaal’ en ‘ongezond’ let op de betekenis?
A
De voorvoegsels non en on betekenen altijd
B
De voorvoegsels non- en on- betekenen niet
C
Er zijn geen overeenkomsten
D
De voorvoegsels betekenen voor

Slide 3 - Quizvraag

Drie kunstwerken zijn hierbij permanent beschadigd geraakt.

Wat betekent het woord ‘permanent’?
A
Blijvend
B
Krullend
C
Beklad
D
Kapot

Slide 4 - Quizvraag

Vul de zin met de de juiste woorden aan.

1 Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: Wie/Wat + […] + […].
A
werkwoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
persoonsvorm +onderwerp

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het lijdendvoorwerp in deze zin?

Gisteren verloor Michael een tientje bij de supermarkt.
A
Gisteren
B
een tientje
C
bij de supermarkt
D
Michael

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Maryan heeft in de pauze een kop koffie met appelgebak gekocht.
A
Maryan
B
in de pauze
C
een kop koffie
D
een kop koffie met appelgebak

Slide 7 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel Erna in deze zin

In de fietswinkel kocht Erna een nieuw slot.
Erna is:
A
het lijdend voorwerp
B
persoonsvorm
C
onderwerp

Slide 8 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel heeft in onderstaande zin.

Jo heeft voor haar broertje een boek opgehaald.

heeft is:

A
de persoonsvorm
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

Kies het juiste verwijswoord.

Sjoerd is [zijn|haar] boek voor Engels vergeten.
A
Zijn
B
haar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het juiste verwijwoord?

Het huis ligt vol tijdschriften, misschien wil je [dat|die] even opruimen?
A
die
B
dat

Slide 11 - Quizvraag

Waarnaar verwijst het woord haar in onderstaande zin?

Hennie viert haar verjaardag komende zaterdag.

Haar verwijst naar:
A
viert
B
verjaardag
C
zaterdag
D
Hennie

Slide 12 - Quizvraag

In haar bed heeft Lizzie veel knuffels liggen. Haar moeder vindt die niet leuk.

Waarnaar verwijst het woord die?
Die verwijst naar:
A
Lizzie
B
haar bed
C
veel knuffels
D
moeder

Slide 13 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van het voltooid deelwoord.

Wat leuk dat we even met elkaar hebben […] (kletsen)!
A
kletste
B
kletsen
C
klets
D
gekletst

Slide 14 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van het voltooid deelwoord

Hoe lang hebben jullie in Singapore […] (wonen)?
A
Gewoont
B
gewoond
C
woonde
D
wonen

Slide 15 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van het voltooid deelwoord.

Ben jij door die hond in je arm […] (bijten)?
A
Gebijt
B
gebijd
C
gebeten

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van het werkwoord.

In zijn moestuin [verbouwd|verbouwt] Mehmet sperziebonen en prei.
A
Verbouwd
B
verbouwt

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van het werkwoord.

Door de vele regen is de hele straat [overstroomd|overstroomt].
A
overstroomd
B
overstroomt

Slide 18 - Quizvraag

Vul de ontbrekende letter(s) in: au of ou.

J.....rnalist
A
au
B
ou

Slide 19 - Quizvraag


Kies de juiste vorm van het werkwoord.

De lage waterstand [belemmerd|belemmert] de scheepvaart op de IJssel.
A
belemmerd
B
belemmert

Slide 20 - Quizvraag