a. Bereken de reactiesnelheid tussen 0 en 80 minuten.
reactiesnelheid= 100 mL/ 80 min
= 1,25 mL/min
= 1,25/60 =0,021 ml/s
Slide 9 - Tekstslide
Reactiesnelheid berekenen
Gemiddelde reactiesnelheid
Naast mL s-1 kom je ook mol s-1 en mol L-1 s-1 vaak tegen.
(welke eenheid is afhankelijk van de situatie)
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeeld: Mg + 2 H+ -> Mg2+ + H2
Bereken de gemiddelde reactiesnelheid tussen 10 en 20 seconden voor het ontstaan van H2. Geef je antwoord in mL s-1.
V= 67 - 42 = 25 mL
t = 20 - 10 = 10 s
s = 25 mL / 10 s = 2,5 mL s-1
Slide 11 - Tekstslide
Voorbeeld: 2 A (g) -> B (g)
Gegevens: [A] daalt in 8,40 minuten van 0,200 M naar 0,166 M.
Bereken de gemiddelde reactiesnelheid waarmee stof A wordt omgezet.
t = 8,40 min * 60 = 504 s
[A] = 0,200-0,166=0,034 M
s (A)= 0,034 M / 504 s = 6,8 mol L-1 s-1
Slide 12 - Tekstslide
Verder oefenen
Maken opdracht 6
Slide 13 - Tekstslide
H6.2 Reactiesnelheid
Slide 14 - Tekstslide
Wat is een effectieve botsing?
A
Een botsing van deeltjes waarbij geen reactie plaats vindt.
B
Elke botsing van deeltjes.
C
Een botsing van deeltjes die een reactie laat plaatsvinden.
D
Een botsing van deeltjes waarbij de kern splijt.
Slide 15 - Quizvraag
Welk van de vijf methoden om reactiesnelheid te beïnvloeden kan worden verklaard met het botsende deeltjes model?
A
Verdelingsgraad en katalysator
B
Soort stof, concentratie en temperatuur
C
Alle vijf de methodes kunnen worden verklaard met het botsende deeltjesmodel
D
Verdelingsgraad, concentratie en temperatuur
Slide 16 - Quizvraag
Vaak is een reactie aan het begin sneller dan aan het einde, hoe kan dit?
A
De katalysatorconcentratie is aan het begin hoger dan aan het einde van de reactie
B
De verdelingsgraad is aan het begin hoger dan aan het einde van de reactie
C
De temperatuur is aan het begin hoger dan aan het einde van de reactie
D
De concentratie reagerende stoffen is aan het begin hoger dan aan het einde van de reactie.
Slide 17 - Quizvraag
Twee identieke reacties worden uitgevoerd. Reactie 1 bij 50°C en reactie 2 bij 60°C. Leg uit aan de hand van het botsende deeltjes model welke reactie sneller verloopt.
A
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen,per seconde dus een hogere reactiesnelheid.
B
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
C
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
D
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
Slide 18 - Quizvraag
Als een stof fijner is verdeeld, neemt de reactiesnelheid toe omdat
A
er meer deeltjes zijn, waardoor er meer effectieve botsingen per seconde zijn
B
de deeltjes sneller kunnen bewegen, waardoor er meer effectieve botsingen per seconde zijn
C
de deeltjes een groter contactoppervlak hebben, waardoor er meer effectieve botsingen per seconde zijn
D
er een groter contactoppervlak is, waardoor de kans op een botsing toeneemt
Slide 19 - Quizvraag
reactiesnelheid berekenen
Bij een experiment kun je meten hoe de concentratie van een stof verandert in de tijd. Uit deze diagrammen kun je de reactiesnelheid op één bepaald tijdstip of de gemiddelde reactiesnelheid van de gehele reactie berekenen
Slide 20 - Tekstslide
Eenheid (noteer en leer)
De reactiesnelheid wordt uitgedrukt als
"het aantal mol stof dat per Liter in 1 seconde verdwijnt"
en heeft als eenheid "mol per Liter per seconde":
molL−1s−1
Slide 21 - Tekstslide
grafiek
Als je in een grafiek de verandering van de concentratie (y-as) uitzet tegen de tijd (x-as), dan is de helling van de grafiek gelijk aan de reactiesnelheid
Slide 22 - Tekstslide
Hoe steiler de helling van de grafiek, des te ........
A
groter is de reactiesnelheid
B
kleiner is de reactiesnelheid
Slide 23 - Quizvraag
De betekenis van [ ... ]
als je in één liter water 1,5 mol C6H12O6 oplost
dan is de concentratie van deze glucose-oplossing 1,5 mol / L
in formule-taal genoteerd: [C6H12O6] = 1,5 mol / L
Slide 24 - Tekstslide
Reactiesnelheid berekenen uit een grafiek
Slide 25 - Tekstslide
De reactiesnelheid kan op verschillende manieren worden gevraagd. Hier zie je manier 1:
Slide 26 - Tekstslide
De reactiesnelheid kan op verschillende manieren worden gevraagd. Hier zie je manier 2:
Slide 27 - Tekstslide
De reactiesnelheid kan op verschillende manieren worden gevraagd. Hier zie je manier 3:
Slide 28 - Tekstslide
Heb je nog vragen over les 5? Noteer ze dan hieronder....