Week 44 1 HV Frans

Programme
recapitulation
Lire 
excercises

Log alvast in met de code linksonder

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programme
recapitulation
Lire 
excercises

Log alvast in met de code linksonder

Slide 1 - Tekstslide

récapitulation

Slide 2 - Tekstslide

De lidwoorden
De lidwoorden ‘de’ en ‘het’ vertaal je met le of la.

  • le garçon = de jongen 
  • le collège = de school 

  • la fille = het meisje 
  • la classe = de klas  

Slide 3 - Tekstslide

De lidwoorden
Voor een klinker of stomme h veranderen le en la in l’

  • l’ami (m) = de vriend 
  • l’amie (v) = de vriendin 
  • l’hôtel (m) =  het hotel 
  • l’adresse (v) =  het adres 

Slide 4 - Tekstslide

De lidwoorden
In het Frans heb je mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden.

  • Bij personen kun je vaak zien of het woord mannelijk of vrouwelijk is. 

  • Bij andere woorden moet je het uit je hoofd leren!  

Slide 5 - Tekstslide

De lidwoorden
Bij meervoud gebruik je het lidwoord les

  • les garçons = de jongens 
  • les filles = de meisjes 
  • les arbres = de bomen 
  • les hôtels = de hotels 

Slide 6 - Tekstslide

De lidwoorden
Het lidwoord ‘een’ vertaal je met un of une

  • un garçon = een jongen 
  • un hôtel = een hotel 
  • une fille = een meisje 
  • une adresse =  een adres  

Slide 7 - Tekstslide

De lidwoorden
In het meervoud gebruik je in het Nederlands geen lidwoord.

In het Frans gebruik je des.

  • des amis = x vrienden 
  • des filles = x meisjes  

Slide 8 - Tekstslide

De lidwoorden
Ook bij dingen gebruik je il/ils en elle/elles

  • Le camping est grand. Il est grand.
    De camping is groot. Hij is groot.
  • Les campings sont grands. Ils sont grands.
    De campings zijn groot. Ze zijn groot. 

Slide 9 - Tekstslide

De lidwoorden
Ook bij dingen gebruik je il/ils en elle/elles

  • La chambre est grande. Elle est grand.
    De kamer is groot. Hij is groot.
  • Les chambres sont grandes. Elles sont grandes.
    De kamers zijn groot. Ze zijn groot. 

Slide 10 - Tekstslide

Herken je de persoonlijk voornaamwoorden?

Slide 11 - Tekstslide

un hoort bij ....... woorden
A
vrouwelijke
B
mooie
C
mannelijke
D
rare

Slide 12 - Quizvraag

une hoort bij......woorden
A
mannelijke
B
vrouwelijke
C
onzijdige
D
Nederlandse

Slide 13 - Quizvraag

'la' betekent:
A
de, een
B
een, en
C
één, twee
D
de, het

Slide 14 - Quizvraag

la staat voor ..... woorden
A
mannelijke
B
stomme h
C
vrouwelijke
D
lange

Slide 15 - Quizvraag

'le' betekent:
A
1e
B
de/het
C
un
D
een

Slide 16 - Quizvraag

'le' staat voor .... woorden
A
stomme h
B
onzijdige
C
vrouwelijke
D
mannelijke

Slide 17 - Quizvraag

wat betekent l'
A
de/het
B
meervoud
C
le én la
D
een

Slide 18 - Quizvraag

l' staat voor ..... woorden
A
mannelijke
B
vrouwelijke
C
mannelijke & vrouwelijke
D
feestelijke

Slide 19 - Quizvraag

wanneer gebruiken we een l'

Slide 20 - Open vraag

les excercises
opdr. 31bcd blz. 29
opdr. 32 blz. 29
opdr. 33 blz. 30

Hoe ver zijn jullie?

Slide 21 - Tekstslide

Nakijken
  • Als alle opdrachten klaar zijn-> ruil van werkboek
  • Kijk van elkaar de opdrachten na
  • Overleg als jullie iets anders hebben
  • Ruil boeken weer terug
  • Nakijken correctiemodel

Slide 22 - Tekstslide

https://LessonUp.app/invite/h/zmRyPwPtT4dbTSixd

Slide 23 - Tekstslide

Phrases-clés
  • Luister en lees mee op tekstboek pagina 19
  • Werk in tweetallen
  • Lees het gesprek voor (vraag -antwoord)
  • Wissel van rol
  • Let op de uitspraak van de letters J en H

Slide 24 - Tekstslide

ex. 34d+e p. 31
34d-> vul de juiste woorden in
34e-> Schrijf de juiste vraag bij het antwoord op

Tip: gebruik de phrases-clés van tb blz. 19

Slide 25 - Tekstslide