M2 les5 - woordsoorten

Wat gaan we doen vandaag?
- Even lezen in je leesboek!

- Herhaling woordsoorten 

- Aan het werk

- Evaluatie
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1,2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen vandaag?
- Even lezen in je leesboek!

- Herhaling woordsoorten 

- Aan het werk

- Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

Lezen in je leesboek!
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling woordsoorten

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling
- lidwoord: de, het, een 
- zelfstandig naamwoord: dingen, dieren, mensen, planten, namen (alles wat iets is)
- bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over het znw
- werkwoord: geven aan wat iemand doet / wat er gebeurt 
- voorzetsel: geeft een precieze plaats/tijd/richting aan

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling
- Persoonlijk voornaamwoord: geeft een persoon aan (ik, jij, hij, zij, jullie, wij, hen, etc.)
- Bezittelijk voornaamwoord: geeft een bezit aan (zijn jas, hun fietsen, mijn telefoon, etc.)
- Aanwijzend voornaamwoord: verwijst naar iets (deze, die, dit, dat, zulk(e)
- Betrekkelijk voornaamwoord: heeft betrekking op het zelfstandig naamwoord erachter (het meisje dat, de jongen die...) 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Noteer de drie lidwoorden zonder komma's ertussen.

Slide 7 - Open vraag

Noteer een zelfstandig naamwoord.

Slide 8 - Open vraag

Noteer een bijvoeglijk naamwoord bij je gekozen znw.

Slide 9 - Open vraag

Noteer een werkwoord.

Slide 10 - Open vraag

Noteer een voorzetsel.

Slide 11 - Open vraag

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
autootje
tekst
vrouw
loper
adem
pad
frisse
schattige
lange
witte
mooie
verbrede

Slide 12 - Sleepvraag

wel een voorzetsel
geen voorzetsel
op
met
tussen
over
tijdens
buiten
werk
onder
binnen

Slide 13 - Sleepvraag

De kleine jongen speelt met zijn auto.
speelt = ...
A
znw
B
bijv.nw.
C
vz
D
ww

Slide 14 - Quizvraag

De kleine jongen speelt met zijn auto.
met = ...
A
znw
B
bijv.nw.
C
vz
D
ww

Slide 15 - Quizvraag

De kleine jongen speelt met zijn auto.
kleine = ...
A
znw
B
bijv.nw.
C
vz
D
ww

Slide 16 - Quizvraag

Hun fietsen hebben ze naast die gracht geparkeerd.
Hun =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Hun fietsen hebben ze naast die gracht geparkeerd.
ze =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Hun fietsen hebben ze naast die gracht geparkeerd.
die =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Ik kan de lidwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden benoemen.
A
Ja, gaat top!
B
Mwoa, deels!
C
Nee, nog niet!

Slide 20 - Quizvraag

Ik kan voorzetsels aanwijzen in zinnen.
A
Ja, gaat goed!
B
Gaat redelijk!
C
Nog niet!

Slide 21 - Quizvraag

Ik kan alle voornaamwoorden in zinnen aanwijzen!
A
Ja, gaat goed!
B
Gaat redelijk!
C
Nog niet!

Slide 22 - Quizvraag

Aan het werk!
Maak je huiswerk van les 5 af: opdracht 1 t/m 7

Tijd: 15 minuten

Vraag? Overleg met je buur!

Klaar? Nakijken en verbeteren! Daarna verder met oefenbladen.

Slide 23 - Tekstslide