Twee weten meer dan één

Welkom
Wat fijn dat jullie er zijn!
Ga rustig zitten & neem wat te drinken
1 / 56
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Wat fijn dat jullie er zijn!
Ga rustig zitten & neem wat te drinken

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je leert over tekstdoelen
1. Informeren
2. Overtuigen
3. Overhalen
4. Instrueren
5. Adviseren
6. Amuseren

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koppel het tekstdoel aan de betekenis:
Betekenis
- Je wilt iemand overhalen om dezelfde mening te hebben:

- Je wilt dat iemand een stappenplan volgt:

- Je wilt dat iemand plezier heeft:

- Je wilt dat iemand iets leert:

- Je wilt dat iemand iets gaat doen:
Amuseren
Overhalen
Instrueren
Informeren
Overtuigen

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je leert over tekstssoort

Nieuwsbericht
Schoolboektekst
Review op een website
Advertentie

Uitnodiging
Gebruiksaanwijzing
Recept
Handleiding
Folder
Verhaal
Strip 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koppel het tekstdoel aan de tekstsoort
Tekstsoorten
-Betoog

-Leertekst uit het boek

-Reclametekst

-Recept

-Strip
Amuseren
Overhalen
Instrueren
Informeren
Overtuigen

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een overtuigende tekst wil de schrijver
A
Je informatie geven.
B
Dat je dezelfde mening krijgt als hij.
C
Je uitleggen hoe iets moet.
D
Dat je je vermaakt.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een informerende tekst wil een schrijver
A
Dat je ergens iets over te weten komt.
B
Dat je dezelfde mening krijgt als hij.
C
Je uitleggen hoe iets moet.
D
Dat je je vermaakt.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een amuserende tekst wil een schrijver
A
dat je ergens iets over te weten komt
B
dat je iets gaat doen
C
je raad geven
D
dat je je vermaakt.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

IJsbreker 4 les 1
We lezen tekst 1
Het is gek om weer naar school te gaan.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voordat we beginnen
Wat zie je?
Wat valt je op?
Waar denk je dat de tekst over gaat?
Welke vragen horen erbij de tekst?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekst gelezen
Heb ik de tekst begrepen -> Waar gaat de tekst over?
Stonden er moeilijke woorden in -> zijn deze belangrijk?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen maken
Opdracht 1
Opdracht 2

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
Lees de tekst en beantwoord de vraag:
1. over wie praat Ahad het meeste?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1 
C over zijn vriend Ali

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdracht 2
1. Wat vindt Ahad leuk op school, noem 2 dingen?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord opdracht 2
1. Wat vindt Ahad leuk op school, noem 2 dingen?
De mensen komen overal vandaan. Er wordt veel veel gelachen (of de sfeer is ontspannen)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Wat vertelt Ahad over Ali?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord 2.2
Ali is een vriend. Hij zit in een andere klas. Hij komt uit hetzelfde land. Hij woont in hetzelfde gebouw. Hij is handig.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdracht 2.3
Er is een regel over het spreken over het Nederlands spreken in de les. Welke regel is dat? Maak de zin af.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord opdracht 2.3
Je mag in de klas alleen maar Nederlands praten.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdracht 2.4
Waarom is deze regel gemaakt denk je?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoord opdracht 2.4
Hoe meer Nederlands je praat, hoe sneller je het leert

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdracht 2.5
Welke regel is er voor mobiele telefoons?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoord opdracht 2.5
Je moet je telefoon uitzetten in de klas.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdracht 2.6
Bedenk zelf waarom deze regel is gemaakt.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoord opdracht 2.6
Bijvoorbeeld:
Je kunt niet goed werken als er gebeld wordt.
Het is storend als de telefoon tijdens de les steeds gaat.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 opdracht 2.7
In regel 13 staat:'... stel dat er nou eens wat ergs gebeurt thuis.'
Wat betekent deze zin?
a. Er is thuis iets erg gebeurd
b. Er kan thuis iets ergs gebeuren

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 antwoord opdracht 2.7
In regel 13 staat:'... stel dat er nou eens wat ergs gebeurt thuis.'
Wat betekent deze zin?
a. Er is thuis iets erg gebeurd
b. Er kan thuis iets ergs gebeuren

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 opdracht 2.8
In regel 15 en 16 staat:'Want het gebeurt natuurlijk toch regelmatig dat iemand vergeet dat ding uit te doen.; Wat is dat ding?

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 antwoord opdracht 2.8
In regel 15 en 16 staat:'Want het gebeurt natuurlijk toch regelmatig dat iemand vergeet dat ding uit te doen.; Wat is dat ding?

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 antwoord opdracht 2.8
zijn of haar telefoon

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
Verwijswoorden zijn woorden die verwijzen naar andere woorden in een tekst. Ze worden gebruikt om herhaling te voorkomen en de tekst soepeler te laten lezen. Hier zijn een paar voorbeelden:

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Persoonlijke voornaamwoorden:


Hij houdt van voetballen. (Het verwijswoord "hij" verwijst naar een eerder genoemde persoon.)
Zij heeft haar boek verloren. (Het verwijswoord "zij" verwijst naar een eerder genoemde persoon.)

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Bezittelijke voornaamwoorden:


Die fiets is van mij. (Het verwijswoord "mij" verwijst naar de spreker.)
Zijn huis is heel groot. (Het verwijswoord "zijn" verwijst naar een eerder genoemd bezit.)

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Aanwijzende voornaamwoorden:


Deze smartphone is van gisteren. (Het verwijswoord "deze" verwijst naar de eerder genoemde smartphone.)
Ik wil die trui kopen. (Het verwijswoord "die" verwijst naar de eerder genoemde trui.)

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Betrekkelijke voornaamwoorden:


De man, die daar staat, is mijn oom. (Het verwijswoord "die" verwijst naar "de man" en introduceert een bijzin.)
Het huis, waar ik woon, is oud. (Het verwijswoord "waar" verwijst naar "het huis" en introduceert een bijzin.)

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tip
Lees de zin voor het verwijswoord
De zin waarin het verwijswoord staat
en de zin na het verwijswoord.

Bedenk dan, over wie of wat gaat dit?

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3
Zoek de volgende woorden in tekst 1. Waar verwijzen ze naar?
- sommige (regel 5)
- dan (regel 8)
- we (regel 18)

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoorden opdracht 3
- sommige -> mensen
- dan -> in de pauze
- We -> Ahad en Ali

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 8

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een idioom?
Een woordgroep of een vaste uitdrukking met een specifieke betekenis die niet altijd af te leiden valt uit de gecombineerde betekenissen van de individuele woorden. Figuurlijk taalgebruik!
Voorbeeld: een ommetje maken

Een idioom is geen spreekwoord! Een spreekwoord wil ons iets vertellen/ duidelijk maken.

Slide 42 - Tekstslide

Verplaats je in iemand die het Nederlands nog niet goed kent en de neiging heeft om woord voor woord te vertalen met de meest voor de hand liggende betekenis.
Een idioom kan niet letterlijk vertaald worden

Ook niet vanuit het Nederlands naar het Engels.....

NL: het regent pijpenstelen
Engels: it's raining cats and dogs

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden
- in hetzelfde schuitje zitten
- bij elkaar over de vloer komen
- goed kunnen opschieten met iemand

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De aap komt uit de mouw
A
De aap kijkt om zich heen.
B
De aap bedenkt een kunstje.
C
Iets wordt ineens duidelijk.
D
Het circus is in de stad.

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Die man heeft het niet breed.
A
Die man is niet dik.
B
Die man is niet dun.
C
Die man is aardig.
D
Die man is niet rijk.

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na een dag op school, kijk ik thuis naar Netflix.
A
Ontspannen
B
Huiswerk
C
Gespannen
D
Leuk

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De meeste studenten zijn .... (37)
A
Op school
B
Net 30
C
Dik in de 30
D
te laat

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens de les moet ik mijn telefoon....
A
Uitmaken
B
Uitdoen
C
Kijken
D
Vergeten

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De meeste studenten hebben hetzelfde meegemaakt.
A
Zijn te laat in de les.
B
In de klas
C
Leren Nederlands
D
In hetzelfde schuitje

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iedere klasgenoot is leuk en aardig.
A
Symphatiek
B
Gezellig
C
Leren Nederlands
D
Zijn jongen of meisje.

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Goed kunnen opschieten met iemand.
A
Vrienden zijn.
B
Geen vrienden zijn.
C
Gezellig chillen
D
Leren Nederlands

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iets vervelends over iemand zeggen.
A
Roddelen
B
Chillen
C
Feedback
D
Ruzie

Slide 53 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit is echt niet leuk!
A
Niet leuk
B
Balen!
C
Ruzie
D
Roddelen

Slide 54 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onbetrouwbaar
A
Niet eerlijk
B
Geen stage
C
Niet te vertrouwen
D
Fout

Slide 55 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb mijn droom bereikt.
A
Waarmaken
B
Wakker zijn
C
Blijven dromen
D
Ik droom niet

Slide 56 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies