Een punt zet je aan het einde van een zin of na een afkorting (a.d.h.v. of blz.).
Een vraagteken komt aan het einde van een vraagzin; een uitroepteken na een uitroep of bevel (Wat heb jij voor je toets spelling gehaald? Een dikke negen!).
Je schrijft een komma waar je een pauze hoort in een zin (bij een opsomming, tussen bijvoeglijke naamwoorden, tussen twee persoonsvormen).
Een dubbelepunt wil zeggen: nu komt een opsomming, citaat of nadere uitleg (Mirjam vertelde: 'Toen verliet ik het huis meteen en zei tegen niemand waar ik heen zou gaan.').
Let ook op de aanhalingstekens bij citaten ('Weet je,' zei hij, 'leestekens zijn best ingewikkeld.').
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Interpunctie (leestekens)
Een punt zet je aan het einde van een zin of na een afkorting (a.d.h.v. of blz.).
Een vraagteken komt aan het einde van een vraagzin; een uitroepteken na een uitroep of bevel (Wat heb jij voor je toets spelling gehaald? Een dikke negen!).
Je schrijft een komma waar je een pauze hoort in een zin (bij een opsomming, tussen bijvoeglijke naamwoorden, tussen twee persoonsvormen).
Een dubbelepunt wil zeggen: nu komt een opsomming, citaat of nadere uitleg (Mirjam vertelde: 'Toen verliet ik het huis meteen en zei tegen niemand waar ik heen zou gaan.').
Let ook op de aanhalingstekens bij citaten ('Weet je,' zei hij, 'leestekens zijn best ingewikkeld.').
Slide 1 - Tekstslide
Werkwoordspelling: pvtt
ik stam Ik word moe van fietsen.
jij achter de stam Word je niet helemaal gek van persoonsvorm die kerktoren?
jij/hij/zij/het stam + t Hij wordt morgen vijftien jaar. Wordt je leraar niet gek van jou?
wij/jullie/zij hele werkwoord Wij worden nooit verslagen.
Slide 2 - Tekstslide
Werkwoordspelling: pvvt
Sterke werkwoorden (klankverandering), bijvoorbeeld: lopen - liepen, schrijf je zoals je ze hoort.
Zwakke werkwoorden (geen klankverandering), gebruik het ex-fokschaap (t). Hele werkwoord + t(en) of d(en). Bijvoorbeeld: werken - werkten of wachten - wachtten of begeleiden - begeleidden.
Slide 3 - Tekstslide
Bijzonderheden werkwoordspelling
Engelse werkwoorden schrijf je volgens de Nederlandse spellingsregels, dit levert soms rare vormen op. Bijvoorbeeld: deleten - deleteten (pvvt) of uploaden - uploadden (pvvt) of stressen - stresten (pvvt).
Bijvoeglijke naamwoorden schrijf je altijd zo kort mogelijk! Bijvoorbeeld: het verwoeste huis of de gestrande olietanker of het gelande vliegtuig.
Slide 4 - Tekstslide
Gebiedende wijs
Welke vervoegingsvorm heeft de gebiedende wijs?
Ik-vorm
Slide 5 - Tekstslide
Onvoltooid deelwoord
Een onvoltooid deelwoord heeft als schrijfwijze: Infinitief + d
Voorbeeld:
Al zwijmelend keek Trix naar haar vriendje.
Slide 6 - Tekstslide
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord wordt zo kort mogelijk geschreven.
Voorbeeld:
De verbrede kamer
De gewitte kamer
Slide 7 - Tekstslide
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord wordt zo kort mogelijk geschreven.
Voorbeeld:
De verbrede kamer
De gewitte kamer
Slide 8 - Tekstslide
Infinitief na te
Het te verloten cadeau
Slide 9 - Tekstslide
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord eindigt op een –n als het voltooid deelwoord ook op n eindigt. Voorbeeld:
Mijn vergeten schoenen.
Mijn gebleekte schoenen.
N.B. Kijk voor de juiste spellingswijze dus altijd naar het voltooid deelwoord.
Slide 10 - Tekstslide
Met hoofdletters
Hoofdletters schrijf je aan het begin van een zin.
Als een zin met een apostrof begint, krijgt de eerste letter van het tweede woord een hoofdletter ('s Avonds...).
Eigennamen (personen, instituten, merken, historische gebeurtenissen, feestdagen) schrijf je met hoofdletter (Jansen, Voedingscentrum, Calvé, Holocaust, Bevrijdingsdag).
Tussenvoegsels bij namen schrijf je met een kleine letter, tenzij de voornaam/-letter niet eerder is genoemd (Hans van der Laan, maar: meneer Van der Laan).
Aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan krijgen een hoofdletter (Rotterdam, West-Friesland, Nederlands).
Slide 11 - Tekstslide
Zonder hoofdletters
Maanden, dagen, windstreken, historische tijdperken en woorden die worden afgeleid van feestdagen schrijf je met een kleine letter (januari, donderdag, zuidoosten, oudheid, kerstvakantie).
Culturele, politieke en religieuze stromingen krijgen een kleine letter, maar een hoofdletter als het gaat om bewoners van een bepaald gebied of om een instituut in een stroming (socialisme, protestantisme, maar: Protestantse Kerk, joden (mensen met het joodse geloof), maar: Joden (mensen die tot het Joodse volk behoren)).
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Video
Wanneer komt er een -(e)n-?
Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden. Boekenbon Paardenstal Tomatensoep
Slide 14 - Tekstslide
Is het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord?
nee?
ja?
schrijf -e
platteland
huilebalk
heeft het eerste deel een mv op -s?
nee?
schrijf -en:
lampenkap
koekenpan
ja?
schrijf -e
gedachgtegang
aspergesoep
Slide 15 - Tekstslide
Wanneer geen extra -n? 1/2
Als het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft. Gerstebier
Als het eerste deel van de samenstelling ook een meervoud op -s heeft. Groentewinkel
Het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets waar er maar één van is. Maneschijn
Slide 16 - Tekstslide
Wanneer geen extra -n? 2/2
Als het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is. Armelui
Het eerste deel een bijvoeglijk naamwoord versterkt. Beresterk
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Wanneer moet je een -s toevoegen?
Als je in een samenstelling een -s- hoort, dan schrijf je die ook.
Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede deel door een ander woord dat niet met een s-klank begint. Oorlogsschip - oorlogsbuit Hoofdstraat - hoofddoek
Slide 19 - Tekstslide
Interpunctie (leestekens)
Een punt zet je aan het einde van een zin of na een afkorting (a.d.h.v. of blz.).
Een vraagteken komt aan het einde van een vraagzin; een uitroepteken na een uitroep of bevel (Wat heb jij voor je toets spelling gehaald? Een dikke negen!).
Je schrijft een komma waar je een pauze hoort in een zin (bij een opsomming, tussen bijvoeglijke naamwoorden, tussen twee persoonsvormen).
Een dubbelepunt wil zeggen: nu komt een opsomming, citaat of nadere uitleg (Mirjam vertelde: 'Toen verliet ik het huis meteen en zei tegen niemand waar ik heen zou gaan.').
Let ook op de aanhalingstekens bij citaten ('Weet je,' zei hij, 'leestekens zijn best ingewikkeld.').