les 3 basis wwspelling tt

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 2

Tijdens deze les

- herhalen we de drie manieren waarop je persoonsvorm en onderwerp vindt

 - oefenen we met de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Theorie en quizvragen in LessonUp, dus pak je laptop erbij

persoonsvorm en onderwerp

- de persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord

- het onderwerp is diegene die of datgene dat in beweging wordt gezet

Je kunt dit op drie manieren achterhalen:

1. zet de zin vragend → onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar

2. zet de zin in een andere tijd → wat verandert is de persoonsvorm

3. zet de zin in het meervoud of juist in het enkelvoud → wat verandert is het onderwerp en is de persoonsvorm

'Hij loopt naar huis'

1. zet de zin vragend → onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar

2. zet de zin in een andere tijd → wat verandert is de persoonsvorm

3. zet de zin in het meervoud of juist in het enkelvoud → wat verandert is het onderwerp en is de persoonsvorm

1. Loopt hij naar huis?

2. Hij liep naar huis

3. Zij lopen naar huis

Wat is de persoonsvorm en wat is het onderwerp? 

'Het regent' 

1. zet de zin vragend → onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar

2. zet de zin in een andere tijd → wat verandert is de persoonsvorm

3. zet de zin in het meervoud of juist in het enkelvoud → wat verandert is het onderwerp en is de persoonsvorm

1. Regent het?

2. Het regende

3. Het regende

Wat is de persoonsvorm en wat is het onderwerp? 

'Zij gaat niet mee naar de film'

1. zet de zin vragend → onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar

2. zet de zin in een andere tijd → wat verandert is de persoonsvorm

3. zet de zin in het meervoud of juist in het enkelvoud → wat verandert is het onderwerp en is de persoonsvorm

1. Gaat zij niet mee naar de film? 

2. Zij ging niet mee naar de film

3. Zij gaan niet mee naar de film

Wat is de persoonsvorm en wat is het onderwerp? 

Wat is het onderwerp?
'Hij kijkt zijn neef aan'

1. Hij
2. zijn neef

Wat is het onderwerp?
'Ik geef het aan jou'

1. Ik
2. jou

Wat is het onderwerp?
'Het glas wijn smaakt goed'

1. Het glas wijn
2. goed

Wat is de persoonsvorm?
'Hij kijkt zijn neef aan'

1. Hij
2. kijkt .... aan

Wat is de persoonsvorm?
'Ik geef het aan jou'

1. Ik
2. geef

Wat is de persoonsvorm?
'Het glas wijn smaakt goed'

1. Het glas wijn
2. smaakt

persoonsvorm en onderwerp, herhaling

- de persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord

- het onderwerp is diegene die of datgene wat in beweging wordt gezet

Hoe kom je erachter wat het onderwerp en wat de persoonsvorm is: 

1.  zet de zin vragend 

2. zet de zin in een andere tijd 

3. zet de zin in het meervoud of juist in het enkelvoud 

persoonsvorm vervoegen

.. betekent dat je het werkwoord aansluit op het onderwerp. 

Wat doe je eerst?

1.    je zoekt de persoonsvorm (met die drie manieren)

2.   je zoekt het onderwerp (met die drie manieren)

Staat het onderwerp in het enkelvoud? → persoonsvorm in het enkelvoud

Staat het onderwerp in het meervoud? → persoonsvorm in het meervoud

Wat is de juiste persoonsvorm tt?
'Jij (organiseren) dit feest'

1. organiseer
2. organiseert

Wat is de juiste persoonsvorm tt?
'De man (bivakkeren) in het bos'

1. bivakkeer
2. bivakkeert

Wat is de juiste persoonsvorm tt?
'Ik (worden) vandaag zestien'

1. word
2. wordt

persoonsvorm vervoegen

.. betekent ten tweede dat je naar de tijd moet kijken, dus in welke tijd de  zin staat. 

Tegenwoordige tijd (nu):  jij (organiseren) het feest

- neem het hele werkwoord: ^↑ organiseren 

- bepaal de stam: organiser (het hele ww zonder -en)

- is er een klankverandering: ja, het moet organiseer zijn: dit is de ik-vorm

- is er een v/z aan het eind van de stam: nee, organiser = een r. 

persoonsvorm vervoegen

1.   wat is de persoonsvorm        [drie manieren om daar achter te komen]

2.  wat is het onderwerp             [drie manieren om daar achter te komen] 

3.  staat het onderwerp in het meervoud of in het enkelvoud?

4.  in welke tijd staat de persoonsvorm (en dus de hele zin)? 

Tegenwoordige tijd:  a) hele werkwoord =

                                          b) stam = 

                                          c) ik-vorm =

                                              persoonsvorm   → ik-vorm bij 'ik' als onderwerp

                                              persoonsvorm   → ik-vorm + t bij 'jij, hij, zij, het, men'

Ik begrijp het onderdeel werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd...

wel

niet

huiswerk

Pagina 32:

- Leer de theorie over de persoonsvorm in de tt

- Lees de theorie over de persoonsvorm in de vt

Pagina 224:

- Leer de theorie over de persoonsvorm in de tt

- Lees de theorie over de persoonsvorm in de vt

- Lees de theorie over 'als het geen persoonsvorm is (maar wel een werkwoordsvorm)

De volgende keer gaan we onder meer de persoonsvorm in de vt behandelen. 

klassenvertegenwoordiging

Wat doet een klassenvertegenwoordiger?

1. vertegenwoordigt met de andere klassenvertegenwoordiger de klas

2. neemt beslissingen op basis van argumenten 

Wat kan een klassenvertegenwoordiger?

1. overzicht houden: kijken naar het grote plaatje

2. het hoofd koel houden: rustig blijven

klassenvertegenwoordiging

De verkiezing is democratisch en er geldt een geheimhoudingsplicht!

- Kies je niet, dan gaat jouw stem naar degene met de meeste stemmen. 

- Je mag niet op jezelf stemmen.

- Ik haal de stempapiertjes op en kijk ze thuis na. 

De zes leerlingen (m + v) met de meeste stemmen gaan, als ze klassenvertegenwoordiger willen zijn, door naar de 2e en laatste ronde. Daarin worden definitief de klassenvertegenwoordigers gekozen: één jongen, één meisje.

Klassenvertegenwoordiging

De zes genomineerden uit de eerste ronde zijn: 

Ella                     Emy                  Yara

Arjan                  Rune                Salar

Schrijf nu de naam op van de klassenvertegenwoordiger, én de naam van de klassenvertegenwoordigster. Zij gaan samenwerken in deze functie.